zelf te kunnen oordeelen over zaken, daar zy zig somwylen wat al te voorbarig meê bemoeijen. Ook vordere ik niet dat men op mijne gezegdens als gezegdens eenigen staat make. De Maatschappy der Geleerden is een vry Gemeenebest, in 't welk men nog Parlement nog overheersching dulden kan. Dit verwagte ik slegts, dat men zijne eigene ooren, zoo wel als oogen, geloove.’ - Dus in de Tusschenspraken zijner Woordenlijst.
Ik voeg hier nog by de woorden van den kundigen w. jones in zijn Essay on the first principles of Natural philosophy.
‘Men are always jealous enough of their bodily liberties, and are too often ready to claim a right of judging and contradicting, where they ought to be obedient; while they tamely give up the liberty of the understanding to those who have no right to demand it.’ -
En wie zijn hunne Wetgevers?
Quibus ista pro ingenio finguntur, non scientiae vi, zal seneca andwoorden, Suasor. IV.