Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden. Deel 1 (1824)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden. Deel 1
Afbeelding van Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.26 MB)

Scans (5.77 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
studie
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden. Deel 1

(1824)–Willem Bilderdijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Van de Romeinsche talletters.

[pagina 3]
[p. 3]

Gelijk by een afgetrokken en overpeinzend leven niet slechts, maar in allen staat en stand waarin zich de mensch ooit bevinden mag, en ten aanzien van alles, de voorwerpen der nasporing zich aan den opmerkenden geest dagelijks meer en meerder vermenigvuldigen; zoo is dit inzonderheid waar omtrent zulke, als die praktische werking des verstands raken, die in de verbinding en vasthechting der denkbeelden aan uiterlijke teekenen, plaats heeft; en dus, in al 't gene de Taal en de duizenden van vakken harer aanwending in de uitdrukking der beseffen en denkbeelden aangaat. Hiertoe behooren de letter- en cijferteekenen, en ik heb my voorlang overtuigd, dat het onderzoek van die beide, als Ziel- of Geestkundige oefening, niet onnut, en den denkende niet ongevallig kan zijn. - In 't onthaal van die proeven by dat Algemeen, dat,

[pagina 4]
[p. 4]

met alle zwevende windbraking dezes tijds, toch nog zucht voor eene innige kennis behouden heeft, my niet gants bedrogen vindende, gevoele ik my daardoor opgewekt, om ten aanzien van dat onderwerp, hier weêr eene nieuwe ontwikkeling aan te bieden, die als tot het voorgegane behoort; en zie daar derhalve, ter gelegenheid van een daarover niet blootelijk opgeworpen Vraagstuk in 't wilde, maar van eene bepaaldelijk aan my afgevergde Oplossing, eene korte verhandeling over een punt dat wel zekerlijk tot de twee eerste Artikelen van het laatstelijk uitgegeven Deel mijner Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden in een naauw verband staat, en niet gants veronachtzaamd verdiende te worden.

[pagina 5]
[p. 5]

Van de Romeinsche Talletters.

Na mijne gegeven verklaring van de gewone Cijferletteren, die men, als ik getoond heb, te onrecht Arabische noemt, heeft men my ook iets dergelijks omtrent de Romeinsche Getalteekens verzocht, waarin velen, de C en de M wel als voorletters van de woorden centum en mille aanmerken, en zich daar wel meê te vreden houden, doch in V, of L, of D, geene de minste overeenstemming met quinque,quinquaginta, of quingenti, of in X met decem, weten op te sporen. Even zeer is men verlegen met CCIƆƆ en CCCIƆƆƆ, en IƆƆ en IƆƆƆ, als tien- of vijf-, en honderd- of vijftig-duizend, en zoo, de nog grooter getalmerken. Ik heb, nog een kind zijnde, en ook naderhand, daar wel over hooren haspelen; maar met geen gevolg, dan het opgeven van 't vraagstuk als onoplosbaar. In 't voor-

[pagina 6]
[p. 6]

bygaan en als ter loops, moest ik in mijne Verklaring der Cijferletteren daar iets van opperen, doch men wilde het thands in samenhang zien gebracht, en zoo opgehelderd.

Intusschen is my, sedert ik alles, wat uitdrukking door taal en schrift betreft, uit een ander standpunt heb leeren beschouwen, de zaak by uitnemendheid klaar voorgekomen, en ook hier wederom de eenvoudigheid van al wat men moeilijk vindt uit verwarring, gebleken, en ik wil niet weigeren aan de begeerte van die zulks verlangen, de voldoening te geven, van dit voorwerp naar mijn opvatting en inzien verklaard te zien.

 

Mijn beginsel is, dat de getallen-zelve by elk Volk de getalteekens voor zijn gegaan, en dat deze uit gene ontstaan zijn. En, dat het tiental geheel de Romeinsche getalrekening ten grond legt, geloof ik als zeker genoeg te mogen aannemen. Nu teekende men oorspronkelijk de getallen met streepjens:





maar ter onderscheiding in die talreeks teekende men om een duidelijk overzicht van 't getal te hebben, het tiende streepjen met een doorhaal,

[pagina 7]
[p. 7]

gelijk wy in 't divideeren de bewerkte cijferletters gewoon zijn te doen. Hiervan is de doorgehaalde I 't aangenomen teeken van tien geworden, en de overeenkomst van dit teeken met heeft het daar meê doen verwarren, en X is dus het teeken van tien geworden.

 

Men heeft, toen men 't nut dezer onderscheidingen zag, de halve tien, dat is vijf, op gelijke wijze met den bystreep geteekend maar dezen niet doorgehaald, en van daar is of het teeken van vijf geworden, en door de overeenkomst van gedaante, met de letter V verward, die daarom den halven tien (vijf) beteekent. Eene toevoeging ter uitdrukking van de helft der oorspronklijke talreeks! en die inzonderheid dienstig werd by de rekening met legpenningen, (waarvan de innige voortreflijkheid niet genoeg bekend is); zoo, om dat men gemaklijk by den blooten opslag van 't gezicht, het getal van vijf penningen van het minder of meerder onderkent, het geen niet zoo met tien is, waarin men lichter één te veel of te weinig kan uitschieten zonder het verschil te bemerken, en dus altijd een natellen noodig is; als, om dat deze verdeeling der tienreeksen, ook in de hooger getallen overgenomen, het benoodigd getal der legpenningen met ruim een vierde verminderde.

[pagina 8]
[p. 8]

Honderd is het uiterste getal als tien tientallen vervullende. En men heeft dit werklijk met den naamletter van centum, de C beteekend. - Doch hoe komt men nu aan de L voor vijftig?

Natuurlijk genoeg, zoo men slechts op wil merken, dat de C in de litterae quadratae vierkant was en dus gevormd, ; en dat men voor de halve C derhalve werkelijk de halve stelde, 't geen de is, dien Valerius Probus zeer onrecht uit de Grieksche ν verbasterd acht.

 

Zie daar derhalve de zaak t' eenenmaal en allereenvoudigst opgelost, wanneer men zich daarby herinnert, dat M, als voorletter van mille, even zoo het teeken daarvan is als C van centum. Dat is, niet als tal- maar als woordteekens gelijk C. Cajus, D. Decius, P. Publius, S.C. senatus consultum, R.P. respublica, by bloote verkorting uitdrukken.

 

Omtrent de D, als vijfhonderd, is mede geen de minste bedenkelijkheid; wanneer men slechts begrijpt dat de M geschreven werd in de vorm van , , , en ; en dat de helft van zijnde, dus ook ter aanduiding van de helft van mille gebruikt werd, even als

[pagina 9]
[p. 9]

voor de helft van , en voor de helft van , en dat de overeenkomst dit teeken allernatuurlijkst in D over deed gaan. - Op gelijke wijze schreven de oude Romeinen ook wel voor half duizend, als een halve of zijnde.

Van het hoogste belang is hier, wel in het oog te houden dat dit teeken CIƆ niets anders dan verbastering der oude M is, en geen saamgesteld teeken uit meerdere.

 

De Romeinsche getalletters zijn dus duidelijk in de I, V, X, L, C, en M; dat is, in die alle, welke doorgaande, en ten aanzien van geene overgroote getallen, vermenigvuldiging van duizend behelzende, voorkomen. En daar blijft alleen zwarigheid in de teekens van CCIƆƆ, van CCCIƆƆƆ en grootere van die samenstelling: want gelijk IƆ de helft van CIƆ of CIƆ is, zoo is 't dan ook klaar, dat IƆƆ, IƆƆƆ, en vervolgens, de helft wezen moet van het geen zy zijn zouden zoo er even veel CC rechtstandig voor, als omgekeerd achter de I stonden.

Daar nu deze groote getallen van later oorsprong zijn, is het gantsch niet te verwonderen, dat ook de talteekens daarvan uit een ander beginsel voortgevloeid zijn. Deze teekens zijn van

[pagina 10]
[p. 10]

de Grieken, en, als wy zoo dadelijk zien zullen, uit de Grieksche wijze van groote getallen uit te drukken, ontleend.

 

De Grieken, gelijk men weet, schreven de eene getalletter in of om de andere, als by voorbeeld , , , voor vijftig, vijfhonderd, vijfduizend; en deze CCIƆƆ, CCCIƆƆƆ is niets anders dan eene zoodanige omschrijving om de getalletter CIƆ of M, als in de aangevoerde Grieksche.

Men moet zich hierby herinneren, dat de uitdrukking van het tiental, of liever de vermeenigvuldiging met tien in de talteekenen, by de Romeinen van ouds door omschrijving met den cirkel of geschiedde, en het is deze die, om de CIƆ omschreven wordende, derhalve tienduizend, en dit, met nog een omschreven, tot tienmaal tienduizend maakte, en zoo vervolgens.

 

Men mag in 't voorbygaan opmerken, dat dit teeken , op zich-zelf staande, by de Ouden, als eerste der hoogere rij, ter aanduiding van 't getal van elf voorkomt; gelijk by Valerius Probus te zien is. Doch dit is inderdaad als eene verkorte schrijfwijze of siglum aan te merken gelijk er honderden

[pagina 11]
[p. 11]

zijn, en behoort niet tot de eigen getalteekening. Het is even als wanneer men by voorbeeld K voor een- en- vijftig, E voor tweehonderd- en vijftig, F voor veertig, G voor vierhonderd, Z voor tweeduizend, Ᾱ voor vijfduizend, en zoo meer, gebruikt vindt. Willekeurige invoeringen van byzondere personen, zonder stelsel of samenhang, waarmede wy hier, in het nasporen en oplossen van den geest en regelmaat der talteekening, niets te doen hebben. En tot dezen behoort de omschrijving met den cirkel als vermeenigvuldiging door het tiental, in de groote getallen gebruikt.

 

Zonder deze laatste opmerking ten aanzien van de kracht dier omschrijving, als een aan te merken, zou men CCIƆƆ voor duizendmaal duizend en CCCIƆƆƆ voor duizend-duizendmaal duizend houden, als ware het eerste CIƆ door CIƆ, en het laatste CCIƆƆ door CIƆ omvat of omschreven; maar, de uiterlijke C en Ɔ als overblijfsels van het rond dat ter vermenigvulding gebruikt werd erkennende, is dit alles duidelijk. En zoo was derhalve

tienduizend, en honderdduizend;

[pagina 12]
[p. 12]

en dus kon verder de CIƆ tot in het oneindige met nieuwe ronden als nieuwe vermenigvuldigende tientallen omschreven worden. Welke ronden naderhand niet volkomen getrokken maar eenvoudig door bogen ter wederzijde aangeduid werden, als

,

tot dat zy ten laatste in eenvoudige C en Ɔ ontaarten. - Dat de in deze haakjens of onvolkomen cirkels besloten CIƆ - zelf geen I tusschen zulke haakjens, maar de oude M is, moet men hierby in het oog houden, als wy boven reeds aandrongen.

Men moet deze echter met de 0 of nul van het tegenwoordig cijfergetal niet verwarren. De laatste (gelijk ieder weet,) beteekent niets door zich-zelf, en drukt blootelijk eene open plaats uit. Doch de der Ouden had de beteekenis van rond of volkomen getal, 't geen by hen tien was.

 

ZOO VEEL!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken