Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen
Afbeelding van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingenToon afbeelding van titelpagina van Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (8.06 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Anna Blaman over zichzelf en anderen. Poëzie, artikelen en lezingen

(1968)–Anna Blaman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 82]
[p. 82]

Feesten

Eerst een herinnering: ik was 14 of 15 jaar toen ik voor 't eerst naar een feest mocht.

Een echt feest in een zaal! Dat betekende muziek, toespraken, applaus, voordrachten, gelach en juichen van hiep hiep hoera; mooie vrolijke mensen, opgaand in één en dezelfde roes van plezier, en toch weer zo feestelijk zichzelf dat iedereen op z'n aantrekkelijkst, op z'n bijzonderst was...

Ik kreeg er een nieuwe jurk voor, ik zou dus ook aantrekkelijk en bijzonder zijn. En ik wist dat ik tot het einde van 't feest mocht blijven. Ik dacht vol verwachting: Wat nergens en nooit schijnt te gebeuren, gebeurt misschien daar. En wat ik dan wel precies verwachtte kon ik natuurlijk niet zeggen, omdat het de verwachting van het wonder was.

Het was een 25-jarige bruiloft. Het zaaltje was zo naargeestig als een oud en versleten schoollokaal, de mensen waren lelijk en vulgair, de jongemensen waren niet van de soort die het wonder verwacht, de muziek, de toespraken en de voordrachten waren banaal, het gelach en het hiep hiep hoera-geroep dom in plaats van vrolijk en licht als schuimende champagne.

Er werd trouwens geen champagne gedronken, maar bier en jenever, en des te later het werd, des te walglijker en geniepiger werd het plezier. Ik amuseerde me niet, ik voelde me doodongelukkig, want niemand betrok me erbij en ik kon evenmin meedoen, hoe ik dat ook probeerde, hoe ik ook probeerde mee te lachen ten koste van een verdrietige

[pagina 83]
[p. 83]

kramp in mijn kaken en van een groeiende eenzaamheid in mijn hart. Maar weggaan durfde ik toch niet, neen, ik behoorde zelfs tot de laatsten die afscheid namen doordat ik nog niet op eigen gezag kon optreden.

Thuis zei ik dat ik me wél geamuseerd had omdat ik het gevoel had een zielige nederlaag te hebben geleden en ook omdat die nieuwe jurk er speciaal voor gekocht was.

Later heb ik natuurlijk nog wel andere feesten in zalen meegemaakt, maar nooit werd het de vervulling van die jeugddroom, nooit was het een echt feest waarop je op twee manieren vreugde beleefde, collectief en individueel, als feestvierder en als toeschouwer.

Ik begon te geloven dat ‘het feest’ een illusie was, een fictie. Feestvreugde kon immers niet halen bij de vreugde die ik beleefde aan de eenzame liefhebberijen die ik erop nahield; lezen, studeren, vioolspelen, schrijven... en bij de uren, doorgebracht met een geliefde, een vriend, of met enkele mensen met wie ik meende te kunnen praten.

Wel maakte ik nog een voorbehoud voor het feest waarop alle feestvierders min of meer uit mijn eigen klimaat afkomstig zouden zijn, een feest waarop allen zich met allen zouden thuisvoelen en waarop elk gesprek, elke flirtation, elk naar elkaar opgeheven glas garant zou staan voor een wezenlijk plezier. Ik bedoel, niemand zou hier dus behoeven te spelen dat hij zich amuseerde, hoe oppervlakkig dat amusement op zich zelf ook zou zijn.

Eens per jaar is er in Amsterdam het Schrijversbal. Is dat een feest of is het dat niet? In ieder geval leven wij, schrijvers, elk jaar weer aan dit evenement als een echt feest tegemoet.

Al weken van tevoren werpen we het probleem op dat

[pagina 84]
[p. 84]

‘avondkleding gewenst’ voor ons meebrengt. Behoudens de enkele bohémien die aantrekt wat hij altijd draagt (uit principe en omdat hij niets anders heeft) willen toch de meesten van ons bij die gelegenheid weleens zo mooi mogelijk voor de dag komen.

Heel enkelen kennen alleen maar de problematiek van wát ze wel uit hun garderobe zullen halen, maar de meerderheid heeft zowat helemaal geen garderobe en moet er dus iets voor gaan kopen, (ver)maken of lenen (vooral lenen komt vaak voor). Maar uiteindelijk komen we dan toch bijna allemaal in de gewenste avondkleding aanzetten en als de Stadsschouwburg van ons volstroomt is dat werkelijk de moeite waard om te gaan bekijken; we vormen een echt feestelijke aanblik.

En nu zijn schrijvers bij de gratie van hun kunstenaarschap altijd nog ‘ergens’ naïef. Het zijn precies de mensen die tegen alle evidentie in de verwachting van het wonder kunnen blijven koesteren, dus ook de verwachting van het ‘echte feest’ waarop zij, als enkeling in een massa opgenomen, niettemin geen moment behoeven te lachen met kramp in hun kaken en met eenzaamheid in hun hart.

Maar helaas, ook op dit feest van mensen die toch min of meer bij elkaar horen, voltrekt zich het wonder niet, juist niet doordat deze feestvierders het collectieve en individuele plezier nog slechter kunnen gelijkschakelen dan wie ook. Ik heb dan ook meer dan eens horen zeggen: Ik dacht er eerst over om dit jaar nu maar eens niet te gaan... Maar het merkwaardige is, als het dan weer zover is komen ze tóch maar weer, allemaal, en wéér zo mooi mogelijk en wéér met hetzelfde naïeve geloof in het feest.

En dat is maar goed ook, ondanks de ontgoochelingen die

[pagina 85]
[p. 85]

elk feest achter de hand houdt; want het is ten slotte de opdracht van ieder echt levend mens, dus zeker van iedere kunstenaar, om onversaagd te blijven geloven dat de illusie, de fictie, het wonder, waar te maken zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken