Geen idee, dat de stad precies 15 voor Christus door Augustus gesticht werd, ofschoon de Latijnse naam daar toch op wijst; geen idee, dat ze binnen haar geslechte wallen, nu boulevards, nog precies de rechthoek vormt, die ze ook in de Romeinse tijd vertoonde, geen idee van de enorme Keizersthermen en het amphitheater, van de markt, nu deels verwoest, van het paleis, verbrand, van de geweldige Dom, de wonderlijke vroeg-Gothische Liebfrauenkriche, de Matthiaskerk, waar het gebeente van de Evangelist Mattheus bewaard wordt, van één der mooiste Barok-kerken, door de meester van de Duitse Barok, Balthasar Neumann, ontworpen, de St. Paulinus.
Als men van Koblenz af de Moezel opwaarts volgt, is de ligging van Trier verklaarbaar: een flink eind achter de grens met de Germanen, de Rijn, moesten de Romeinen een vesting hebben, waar ze zich op konden terugtrekken, van waaruit ze geravitailleerd konden worden, een verzorgingsstad. Trier, waarschijnlijk ook nog een kruispunt van wegen, was een goed gelegen vesting, dicht achter de grens. Militair kon het niet gunstiger liggen, overal dichtbij, van handelstechnisch standpunt bezien was de plaats echter niet goed gekozen: de rivier, waaraan het lag, was te klein, het lag op een grens van vijandige volken, de Romeinen en de Germanen, later de Fransen en de Duitsers, geen oorlog of Trier werd het slachtoffer.
Zo is Trier een provinciale grensvesting gebleven ondanks de machtige inzet: een provinciale afschaduwing van Rome, tijdelijk bijna de gelijke, maar door zijn kwetsbare positie weldra weer verre de mindere. En toch is Trier een beetje ‘klein Rome’, men vindt er een heel klein staalkaartje van de gebouwen, die men daar ook vindt. Van elke bouwperiode is een bouwwerk bewaard en alvorens men naar Rome gaat, zou men Trier moeten bezoeken, een vereenvoudigde grammatica van de historie der Europese bouwkunst. Het gekke is, dat de kwaliteit van de ‘bezienswaardigheden’ helemaal niet