is een chantagekwestie in verwerkt (een meisje, dat hem wil hebben, vindt een brief van een Joodse vriend en dreigt deze brief aan de Gestapo te geven als hij niet met haar trouwt), maar deze wordt niet uitgewerkt. Het lijkt in het begin alsof de Gestapo Harras in de val wil lokken, omdat hij zich laatdunkend over Hitler, Göring, Himmler en wie dan ook uitlaat, de rassentheorie verwerpt, kortom het hele nationaal-socialistische gedoe aan zijn laars lapt.
Men denkt dus eerst: de Gestapo pleegt sabotage, doch ineens wordt het dan de ondergrondse. Er wordt met een karwats gedreigd en de generaal imponeert een SS-agent door met een revolver in de roos te schieten, allemaal nogal sterke toneeleffecten.
De tendens is goed, maar alles is niet even fijnzinnig uitgewerkt. Om alle grappen ten koste van de Nazi's werd in 1948 hard gelachen en men applaudisseerde heftig, de zalen waren vol.
Dit is merkwaardig, omdat in 1948 in ons land geen boek of stuk over de bezetting nog succes zou hebben, tenzij het van zeer bijzondere kwaliteit was. Er zijn echter enkele redenen, waarom vele Duitsers zo lang na het einde van de wereldoorlog van dit stuk konden genieten: in de eerste plaats is Harras een ‘goede’ Duitser, die dwaalde. Zelfs een generaal van de luchtvaart kon dus nog ‘goed’ zijn in zekere zin. Dat is een troost voor velen, die half en half hebben meegedaan.
In het leger werd gesaboteerd: dat is een troost voor degenen, die nog steeds niet aan een eerlijke nederlaag wilden geloven. De verkapte nationaal-socialisten dus. En ten slotte: het Duitse volk als zodanig was niet schuldig, het werd misleid en getyranniseerd door een paar boosdoeners. Weer een troost: er zijn zondebokken en deze zondebokken leven niet meer.
Zo ziet men dus, dat Zuckmayer een ‘elck wat wils’-stuk voor het huidige Duitsland heeft geschreven, waarmee ik geenszins wil zeggen, dat niet velen ook een grote troost vin-