rad Westpfahl bijvoorbeeld, voortgekomen uit de Franse en klassiek Griekse geestesgesteldheid, die voor de oorlog met Franse zwier Griekse vrouwenfiguren uitbeeldde, is ineens harder, heftiger geworden, geneigd tot verwaarlozing der vormen, tot het abstracte toe. Van de op het ogenblik bekendste schilders doet het werk van Willi Baumeister aan dat van Paul Klee denken, de één zegt dat het een voortzetting, de ander dat het navolging van Klee is. Ernest Wilhelm Nay wijkt in vaak heel felle kleuren het meest af van de werkelijkheid, die hij toch als uitgangspunt neemt. Werner Gilles houdt aan de voorstelling vast, maar gaat heel ver in expressionistische richting, waarbij hij schrille kleuren, veel rood, paars, blauw, gebruikt. Een aparte plaats neemt Xaver Fuhr in: volgens mij is hij er het best in geslaagd door lichte veranderingen in lijn en geslaagde kleureffecten de chaos, de verwoesting, de wanhoop uit te beelden zonder naar uitzonderlijke middelen te grijpen. In zijn gebouwen (het zijn niet ruïnes, die hij schildert) duidt een lichte vertekening van ramen en muren op het verval, de ondergang. Het merkwaardige is, dat hij hier reeds voor de oorlog mee begonnen is. In andere voorstellingen weet hij door de kleur, die soms in vlekken is aangebracht, een sfeer van verwarring te suggereren, terwijl hij toch het
‘normale’ beeld vasthoudt.
Behalve deze richtingen vindt men natuurlijk een met dezelfde redenen te verklaren tegenwicht: zij, die vluchten in de naïeve of quasi-naïeve, de poëtische of quasi-poëtische voorstellingen, zoals Pudlich en E. Heckel.
Of men het met de genoemde richtingen eens is of niet, of men de kunstwerken waardeert of verwerpt, is niet van overwegend belang. Verheugend is de omstandigheid dat de Duitse schilders ondanks gebrek aan materiaal en verkoopsmogelijkheden (sedert de Duitse mark stabiel geworden is, is de drang geld te beleggen veel minder geworden) hard werken en de problemen, die hun gesteld zijn, ernstig onder de ogen zien.