pleinen in de grote en kleine steden wordt kermis gehouden.
In deze geschiedenis gaat heel wat geld zitten en dit geld, men moet de feiten niet verbloemen, komt slechts weinigen ten goede. Er wordt vrij stevig gedronken in zo'n week: Zaterdagnacht kon men in het station te Dusseldorp zo tegen een uur of vijf de feestvierders zien binnendruppelen, mensen die naar hun kleding te oordelen weinig hadden te missen. Er waren zeker enkele tientallen, die ‘onder de invloed’ hun derde-klaskaartje naar huis namen.
‘Wij dansen op de puinhopen van onze steden, op de graven van onze familieleden en kennissen’, constateerde een jonge dichter somber, toen hij mij Darmstadt liet zien. ‘Onder deze steenhopen liggen nog duizenden vermisten. Mijn vader onder anderen. Meer dan vier jaar liggen ze daar en wij lopen er onnadenkend overheen en luisteren naar de muziek, die in de vervallen huizen een klankbodem vindt en harder schalt dan in een gave straat.’
‘De Engelsen nemen het ons kwalijk,’ zegt een ander.
‘Wat denkt het buitenland er van?’ vraagt een derde.
Het is natuurlijk vrij gemakkelijk in zo'n geval ‘schande!’ te roepen en het volk als geheel voor de uitspattingen in de carnavalstijd, die ongetwijfeld plaats vinden, verantwoordelijk te stellen. Maar heeft u wel eens een jaar lang tussen sombere bouwvallen geleefd, elke dag de weg naar uw werk afgelegd tussen deze stenen coulissen met lege, gapende ramen?
De Duitsers doen dit, ze trachten niet te zien wat ze niet willen zien, ze doen hun best het hoofd koel te houden en niet te wanhopen. Ze zien de puintreinen lopen en constateren hoe weinig het stadsbeeld van dag tot dag verandert. Het spookbeeld van hun woonplaats grift zich in hun hersenen, maar ze moeten doen, alsof ze niet elke seconde het besef met zich meedragen, dat ze in een stad van modder en holle gevaarten huizen, waarin de stilte hoorbaar is en het geluid pijn doet aan hun oren.