Aan symboliek geen gebrek en het getuigt van men zou haast zeggen instinct voor het toneel, dat de opvoering van de Three Estates onder leiding van Tyrone Guthrie zo'n boeiend schouwspel geworden is. Men kan naar dit stuk gaan kijken zonder iets van de geschiedenis in de 16e eeuw af te weten, behalve dan, dat toen de Hervorming plaats vond, en zonder de ontwikkeling van het toneel te kennen.
Guthrie heeft, en dit is logisch, dankbaar gebruik gemaakt van de komische rollen, die het stuk hem bood, de drie ondeugden, een aflaatverkoper en een dronken hoveling. Zij verlevendigen het geheel dusdanig dat men op gezette tijden in lachen uitbarst en geheel vergeet, dat men naar iets antieks zit te kijken.
Het geheel speelt zich voorts af op een podium dat aan drie zijden omgeven is met publiek, een deel van de acteurs daalt zo nu en dan van het podium af en staat dus vlak voor je neus. Dit verhoogt het contact, dat nog sterker wordt, doordat men langs de gangpaden opkomt en afgaat. Tijdens de pauze maken verschillende dames en heren zich op een aantal requisieten naar het podium te brengen, men praat tegen ze, ze geven antwoord. Kleinigheden, zeker, maar zulke dingen tellen. Men voelt zich op intieme voet met de spelers, het is alsof men hen persoonlijk kent en men zou niet verwonderd zijn, als een van hen na zijn rol gezegd te hebben tussen de toeschouwers ging zitten.
Voor degenen, die als ik niet geloofden, dat het toneel voor Shakespeare's tijd ook maar op enigerlei wijze toneel genoemd kon worden en die alle ‘abele’ spelen of mysteriespelen als noodzakelijke, belangwekkende maar onspeelbare voorlopers van het echte toneel beschouwden, is deze voorstelling een openbaring.
Het heeft geen zin namen te noemen, maar de drie ondeugden waren waarschijnlijk wel het best. Het is niet geheel duidelijk, welke houding Sir David Lindsay tegenover de her-