schrijver, Peter Quilpe, een meisje, Celia Coplestone en een hoge ambtenaar, Alexander Mac Colgie Gibbs. De vrouw van Chamberlayne heeft hem juist voor het partijtje verlaten en nu blijkt, dat Chamberlayne een verhouding heeft met Celia. Hij bemerkt echter, dat hij, ondanks het feit, dat hij nu vrij is, niet de moed heeft met haar te trouwen.
Zijn vrouw Lavinia is verliefd op Peter Quilpe; deze is echter op zijn beurt weer verliefd op Celia, die niets van hem wil weten. De dokter raadt beiden aan zich met elkaar te verzoenen en dit geschiedt, maar enige weken daarna komen ze hem consulteren. Zij hebben genoeg van het leven, ze voelen zich eenzaam, zij achten hun ‘geval’ uniek en nu begint de dokter met zijn analyse. Hij geeft de feiten weer, zoals ze zijn: Chamberlayne, die na zijn mislukt huwelijk niet genoeg van Celia hield om met haar te trouwen, is een man, die op middelbare leeftijd bemerkt, dat hij niet in staat is tot liefde. Lavinia, versmaad door Peter, heeft bemerkt, dat zij niet in staat is liefde op te wekken. Hij raadt hen aan het leven te aanvaarden. Dan komt Celia en hij stelt haar voor de keuze: haar leven voort te zetten zo goed ze dit kan of naar zijn sanatorium te gaan, d.w.z. zich op te offeren.
In het derde bedrijf blijkt, dat Celia het laatste heeft gekozen: zij is pleegzuster geworden in één of andere kolonie, waar de inboorlingen in opstand zijn gekomen. Tijdens deze opstand is ze gevangengenomen: men heeft haar gekruisigd in de nabijheid van een mierenhoop.
Dit laatste bedrijf is uiterst zwak: de gruwelijke historie wordt rustig verteld onder een borreltje en al is iedereen erg onder de indruk, de eindconclusie luidt: het leven gaat verder!
Ondanks dit onbevredigende slot heeft het stuk onmiskenbaar kwaliteiten, de analyse van Chamberlayne en zijn vrouw is voortreffelijk, maar de dokter doet wel raadselachtiger dan nodig is. De dialogen zijn uiterst scherp en geestig, maar ze zijn niet alleen dat: achter de woorden voelt men een sfeer van