van York en spreekt de ban uit over twee bisschoppen, die zich naar de wensen van Hendrik hadden gevoegd. De koning, op dat ogenblik in Frankrijk, laat zich in zijn woede de volgende woorden ontvallen: ‘Kan niemand me van die kwaadaardige priester bevrijden?’ Vier ridders: Fitzurse, de Moreville, de Tarcy en Richard le Bret vatten zijn woorden letterlijk op, begeven zich naar Canterbury en vermoorden Thomas.
Eliot heeft van dit alles geen drama willen maken, doch eerder een, zij het ook bloedige plechtigheid. Het stuk is voor het Canterbury Festival van Juni 1935 geschreven, en zal gediend hebben om in of nabij de kathedraal opgevoerd te worden. Het heeft onmiskenbaar de eigenschappen van een religieus spel en men vraagt zich af, hoe het komt, dat het in Engelse theaters succes heeft gehad, aangezien het allerminst geschikt lijkt om in een schouwburg opgevoerd te worden. De lange koren, ontleend aan de Griekse tragedie, werden ook door de schrijver als hulpmiddel om de handeling ‘aan te vullen’ beschouwd.
In een rede, welke Eliot voor het Poet's Theatre Guild hield, zegt hij althans: ‘Er waren, geloof ik, twee redenen, waarom ik zo veel werk gemaakt heb van het koor in “De moord in de kathedraal”. De eerste was, dat hetgeen ik te zeggen had vrij gering was en het conflict tussen de personen tamelijk eenvoudig; ik had dus iets nodig om het spel te doen uitdijen. De tweede was, dat ik vertrouwen had in mijn bekwaamheid om dit soort verzen te schrijven en aan mijn bekwaamheid om een dialoog te maken twijfelde; ik hoopte met de effecten van het koor goed te maken wat er aan de puur dramatische handeling ontbrak.’
Men ziet, hoe eerlijk Eliot hier zelf voor de gebreken van zijn stuk als toneelwerk uitkomt. Hij ziet af van elk toneeleffect, van de zo voor de hand liggende dramatische gegevens en de psychologisch belangwekkende conflicten. Het gaat hem nauwelijks meer om de wereldlijke strijd tussen koning en geestelijkheid, doch alleen om hetgeen zich in Thomas'