Vestdijk is zeer bekwaam, maar is mij te veel nu eens Joyce, dan weer Kafka of Graves. Een al te sterke culturele verbroedering van Vlamingen en Nederlanders kan op provincialisme op wat groter schaal uitdraaien.’
Naast, doch niet volkomen tegenover deze typische Francophiel staat de Vlaming, die zich bewust is van zijn eigen cultuur.
‘De bewering, dat de huidige Nederlandse literatuur als geheel op hoger peil zou staan dan de Vlaamse, mist alle grond. Neem de tijdschriften: wij hebben de Vlaamse Gids, Dietsche Warande en Belfort en het Nieuw Vlaams Tijdschrift, alle drie een bepaalde richting vertegenwoordigend. Welke van uw tijdschriften zijn representatief voor een bepaalde groep? Het beste bewijs, dat ze geen lijn hebben, is de snelheid waarmee ze opgericht worden en weer verdwijnen. Er is geen oog op te houden. En de schrijvers? Wij hebben Gijsen, Walschap, Elsschot, Roelants; zijn ze slechter dan Dekker, Helman, Vestdijk, Bordewijk? Uw dichters Roland Holst, Nijhoff, Bloem publiceren vrijwel niet meer; waar zijn uw jongeren? Wij kennen uw literatuur, kent gij de onze?’
Deze laatste vraag brengt een ander eigenaardig probleem aan de orde, waar men zich in Vlaanderen aan ergert: de Vlaamse markt wordt voortdurend overstroomd met Nederlandse boeken, terwijl zo goed als geen boeken van Vlaamse uitgevers in Nederland kunnen worden geïmporteerd. Bij verdere navraag blijkt echter, dat de hoeveelheid boeken, in Nederland ingevoerd, vrijwel dezelfde is, maar dat het contingent der Belgische boeken bijna geheel wordt verbruikt door invoer van missalen, waarvoor een Belgische drukkerij schier het wereldmonopolie heeft. Nu zeggen de Vlaamse letterkundigen: ‘Als de Nederlanders maar wat meer belangstelling toonden voor ons werk, dan zou die verhouding wel verbeteren.’
Maar mag men die belangstelling bij het grote publiek