leven, gehad zou hebben, als het niet de steun had gehad van het gewone volk.
Maar het leek wel, alsof ze een kraan, die jaren lang had dichtgezeten, opendraaiden; het begon te druppelen, te stromen en ineens spoot het water te voorschijn. Het Fries, nu niet meer als een minderwaardig dialect beschouwd, won terrein in de steden. In de winkels kon men met Fries terecht en met de aanstelling van winkelpersoneel gaf men de voorkeur aan degenen, die én Fries, én Nederlands spraken.
De Friese poëzie ging bloeien; Wadman, Tamminga, Fedde Schurer, het zijn slechts enkelen, bekend in Nederland, van een vrij talrijke schare. Vele, in het Nederlands schrijvende Friezen, zijn ook weer Fries gaan schrijven, zoals Fokke Sierksma, Sjoerd Leiker, enzovoorts. Men kan Fries studeren aan onze universiteiten, in de Provinciale Staten en de gemeenteraden wordt dikwijls Fries gesproken, enkele burgemeesters in de steden spreken bij voorkeur Fries, ook de ontwikkelden en goed gesitueerden doen dat. Wat willen de Friezen meer?
Het voornaamste punt is nu: Fries op de scholen. Vooral in de eerste klassen is het een bezwaar dat het onderwijs in het Nederlands wordt gegeven. De moedertaal van de kinderen is immers Fries, en er zijn heel wat jeugdige spruiten huilend thuisgekomen na de eerste lessen, omdat ze de meester niet konden verstaan.
‘Klassieke’ misverstanden ontstaan dan. De Haagse dominee, die het had over de Heere die op de berg stond, wist niet dat hij ongewild een komisch effect bereikte. Berg, op zijn Haags als barg uitgesproken, krijgt dan in het Fries de betekenis van varken...
Het ergste is echter, dat door de huidige toestand de Friezen noch goed Nederlands, noch goed Fries spreken, omdat het verschil tussen beide talen hun niet duidelijk wordt gemaakt. Zo komt het voor dat Friezen de neiging krijgen ‘hebben geweest’ te zeggen, omdat ‘zijn’ in het Fries met ‘hebben’ wordt