| |
| |
| |
Het Forum te Rome
Het Forum te Rome is één van die plaatsen, waar je met boeken en plattegronden in je hand loopt om te kijken, hoe het in elkaar zit. Want het Forum is geen bezienswaardigheid, het is een historische plek. Andere antiquiteiten kun je bezoeken, omdat ze mooi zijn, het Forum niet: daar waren de Romeinen nog rond.
Iedereen neust hier dan ook naarstig in gidsen, het jonge meisje op de trappen van de tempel van Antonius en Faustina (141 na Chr.), het bejaarde Duits sprekende echtpaar, dat voor de tempel van Saturnus (498 voor Chr.) het roerend met elkaar eens is, dat ze te veel voor een of andere snuisterij betaald hebben, die ze samen zitten te bekijken, het verloofde stelletje voor de Anaglyphen van Trajanus (eerste eeuw na Chr.), waarvoor het meisje geestdriftig haar haar kamt, terwijl de jongen voorleest, de vrienden, die samen op het hoge terras van de tempel van Castoren Pollux (484 voor Chr.) klimmen en de moeder, die rustig zit te lezen, terwijl haar dochtertje tussen de beelden van het huis der Vestalinnen (201-364 voor Chr.) rondscharrelt en dan de poesen, een magere zwarte en een dikke cyperse, die niet lezen, maar zich in het zonnetje koesteren zonder ook maar een gedachte te wijden aan de historische poesen, die daar voor hen hebben gezeten.
Het is de tweede maal, dat ik hier kom en eerlijk gezegd heeft het de eerste keer niet veel indruk op me gemaakt. Het was me te bak- en stoepstenerig na het marmer van Griekenland. Na de Acropolis van welke Griekse stad dan ook, die steeds hoog verheven ligt, leek dit moerassige gat me typisch een oord voor die boerse, hardknokige Romeinen. Er stond te veel, te veel stukken en brokken, en te weinig; te weinig indrukwekkends. De gietijzeren afdakjes onder enkele diep in de aarde weggedoken monumenten, de gladde palen zonder groeven enerzijds en de al te druk bewerkte Korinthische pilaren
| |
| |
(waarom nergens behoorlijke Dorische zuilen) anderzijds, de wirwar van gebouwen op de achtergrond (elke achtergrond, waar je ook keek), al die onthoofde, geschonden stenen, die protserige poorten, waarvan de boog van Titus, die Jerusalem verwoest heeft, me het meest ergerde, niet vermoedend, dat mijn eigen tijdgenoten wreder waren dan hij; al die overblijfselen van een volk, dat alleen maar de Grieken kon naäpen, en verder meer een boksersnatuur bezat, liep ik met enige minachting en niet zonder wrok voorbij.
Intussen is een oorlog over onze hoofden uitgevochten en om weet ik veel welke duistere reden zal men het misschien nodig vinden opnieuw een aantal steden te verwoesten en het korte leven van een aantal mensen nog wat te verkorten. En de Romeinen kenden hun vijanden tenminste niet, zoals de Duitsers de Engelsen, de Fransen de Italianen, de Amerikanen de Russen kennen. Al die Germanen, Galliërs, Syriërs en Carthagers waren vreemden, al werd van enkele, zoals de Grieken en Egyptenaren, de cultuur wel gewaardeerd achteraf. Maar men las niet elkaars Shakespeare, elkaars Dostojewsky, elkaars Goethe, elkaars De Maupassant. Men zag pas later, na de feestelijke slachting, dat men met mensen te doen had gehad, die in huizen woonden, tempels bouwden of paard reden en hun akkers beploegden. Overbevolking, een verschil in staatsvorm, de ongelijke verdeling der grondstoffen, de erosie der landbouwgebieden: het schijnen allemaal slechts met geweld op te lossen vraagstukken te zijn voor hen, die wel zo knap waren de atoomsplitsing en het vliegtuig, de televisie en de raketbommen uit te vinden.
‘Zij weten niet wat zij doen’: hoeveel te meer gold dit voor de Romeinen dan voor ons. En daarom is het kinderlijk en in elk geval inopportuun om deze stenen de wandaden van hun bewerkers te verwijten. Men verplaatst zich hier langzaam, maar met elke stap overschrijdt men eeuwen, een raar gevoel, dat je op het hele Forum bijblijft. Caesar en Romulus, Con- | |
| |
stantijn en Vespasianus, de oude Romeinse koningen en de zo gloednieuwe Christenen spoken hier in bonte wanorde door elkaar. De muur van het Colosseum, dat in de verte met een strakke hoog dit ruïnenveld afsluit en het ijzeren hekje, dat de bezoekers, die niet betalen, uitsluit, zij omsluiten beiden een arena: de arena van het wildebeestenspel. De Grieken die Rome bezochten zullen zich afgevraagd hebben, waar het theater was en men zal hun vol trots het amphitheater, het ‘grootste ter wereld’, gewezen hebben... Maar neen, laat ik nu niet meer over die Grieken beginnen, dat weten we nu wel.
Er zijn hier wel andere dingen, die ons kunnen bezighouden: dat sombere hol, waar Vercingetorix gevangen zat, de grote Keltische tegenstander van Caesar, die na het beleg van Alesia in volle wapenrusting driemaal om het kamp reed alvorens zich over te geven: de Carcer Mamertinus en dan de triomfboog van Septimus Severus, gewijd aan genoemde keizer, die in 203 tien jaar op de troon zat en aan zijn beide zoons Caracalla en Gaeta, wegens hun overwinningen op de Parthen en de Arabieren. Gaeta, die de oudste was en dus recht had op de troon, werd in 211 door zijn broertje vermoord en toen werd tevens de aan hem gewijde inscriptie vervangen door een loffelijke spreuk aan Septimus Severus en Caracalla. De moeten van de oude letters zijn nog te zien. Dan heb je hier vlak bij de Rostra, de spreektribunes, zo genoemd naar de rostra, de ijzeren rammen, die aan de boeg van de schepen waren gemonteerd om de tegenstander tot zinken te brengen. Deze rammen hebben de Romeinen veroverd in de slag bij Antium, het tegenwoordige Anzio, waar de Engelsen in Januari 1944 landden. Die rostra stonden vroeger ergens anders, maar Caesar heeft ze naar het Forum gebracht, dat toen al lang geen markt meer was.
Het zit hier in de huurt zo vol met ‘historische plekken’, dat je er niet altijd weg mee weet en zo heb ik de Lacus Curtius, waar M. Curtius zich voor het volk opofferde, niet kunnen
| |
| |
vinden. De kolom van Phocas daarentegen, het laatst gedateerde monument van het Forum, in 608, ter ere van de Byzantijnse keizer Phocas opgericht, die de vrede in Italië hersteld had, kijkt hoog boven alles uit en die kun je niet missen.
Zo scharrel je maar door en je medescharrelaars kijken je een beetje vijandig aan alsof ze willen zeggen: ‘Vent, wat kom jij hier doen’ en een gids staat luidkeels een gedrukte gids te citeren, die hij nu wel uit zijn hoofd kent en een gezellig oud mannetje zit steentjes voor een mozaïek te hakken boven op het terras van de Dioscuren. Want er wordt hier hard gewerkt op het Forum: men filmt zelfs en een wanhopige regisseur slaat woest met zijn armen omdat een van de helpers een plank met een grote tak erop vast moet houden (dat moet een boom voorstellen, want de plank zie je toch niet op de film) en deze heeft laten vallen. Ik kan me de dramatische muziek bij dit stemmingsbeeld al voorstellen.
En in het huis van de Vestalinnen zitten een aantal maagden te handwerken (behalve de moeder, die leest en haar kind laat spelen) en een van de bewakers kijkt op zijn horloge. Nog steeds geen tijd om naar huis te gaan.
Wat zal ik u zeggen: de algemene activiteit werkt aanstekelijk en ik betrap me er op, dat ik uitreken, hoe laat ik morgen zal vertrekken om naar Assisi te gaan.
Want dat uitzoeken van de historie is vermoeiend, vooral als je dan nog zo'n kerk tegenkomt als Santa Maria Antiqua, het oudste Christelijke gebouw van het Forum (en er zijn hier heel wat in de huurt) met prachtige, maar moeilijk te onderscheiden fresco's, die na al die geschiedkundige avonturen weer een heel ander deel van je wezen raken. Het gezellige tempeltje van Vesta (ik weet niet, waarom ik zo van ronde tempeltjes houd, waarschijnlijk omdat je ze gemakkelijk herkent), is wel erg duidelijk hersteld, maar toch heel wat symphatieker dan dat enorme bakstenen gevaarte, de basiliek van Constantijn, die
| |
| |
je ook de basiliek van Maxentius mag noemen, want Maxentius (306-312) was er mee begonnen, maar Constantijn heeft hem afgemaakt. En dat is dan weer zo'n fijn trekje van de geschiedenis, want even buiten het Forum kom je dan de boog van Constantijn tegen, die in 315 door de Senaat en het volk van Rome werd opgericht wegens de overwinning van Constantijn op Maxentius.
Ik begin naar de Palatinus te verlangen: de Palatinus, die zich recht oprijzend boven het Forum verheft en vanwaar de keizers niet zonder waardigheid neerkeken op hun volk, hun tempels en hun triomfbogen. Een drakerig geval ongetwijfeld, en een uitzicht, dat niet zo mooi is als nu.
Hier woonden de dure mensen en later zelfs de allerduurste, de goddelijke imperatoren. Zij, die alleen in zichzelf en niet meer in de Goden geloofden, anders hadden ze zich niet met hen gelijk durven stellen. Hier boven bevindt zich de ware Acropolis van het keizerlijke Rome: wel tekenend, dat men het hogerop zocht, toen de Romeinse cultuur geheel een afschaduwing begon te worden van de Griekse beschaving.
Dit is Rome: aan onze voeten liggen de tempels en de kerken, de volkswil van het Colosseum, het martelaarschap van Petrus in de Carcer Mamertinus. Het paleis van Caligula, het huis van Livia, de vrouw van Augustus, het paleis van de Flaviërs, de Domus Augustana (het huis van de keizer) dat tot de 8e eeuw door de keizers bewoond werd. Dit was hun speelterrein, van hier keken ze neer in het enorme stadion, een grootse elliptische kuil in de heuvel, waar allerlei voorstellingen werden gegeven en waar misschien parades werden gehouden. Dit was hun Olympus, waar ze neerzagen op het gewoel der minder bedeelde stervelingen.
Of ze er veel van begrepen? Velen niet, maar misschien mensen als Augustus en Marcus Aurelius en wellicht zo'n vreemde figuur als Caligula, als het tenminste de Caligula is, die Camus zich voorstelt, of anders de Claudius van Graves.
| |
| |
Deze keizers zijn te veel besproken, te veel van alle kanten bekeken, maar ik stel me er één voor, een willekeurige, die staat op de plaats, waar nu het grote terras is, boven de ruïnes van het paleis van Tiberius.
Hij kijkt over de stad en weet, dat hij eens zal sterven. De dood zal voor hem harder zijn dan voor menigeen, die niets achterlaat. Men kan zich de bouwwoede van een Hadrianus voorstellen, die tempels en muren laat oprichten om zijn naam te vereeuwigen, men kan zich voorstellen, dat het mausoleum, waar het lichaam zal rusten, groot moet zijn, heel groot in vergelijking met het langzaam verschrompelende lichaam, men kan zich het verlangen naar triomfbogen voorstellen, men kan zich eveneens voorstellen, dat deze stervelingen gek gingen doen: feestmalen en orgieën aanrichtten, een paard grote eer deden bewijzen, nieuwe veroveringen trachtten te maken, mensen lieten vermoorden. Iets van hen moest blijven ten koste van alles: hun wreed karakter of hun wijsheid, hun graf of hun huis, hun werk of hun minachting voor het werk.
Angst beheerst alle machtigen, te machtigen der aarde en de combinatie van angst en macht maakt hen onmenselijk: zij weten, dat na hen ‘de zondvloed’ komt en in hun slechte ogenblikken hebben ze er alles voor over om deze zondvloed tijdens hun leven te doen plaats hebben, mits hun naam er slechts aan verbonden wordt. De nieuwe rijken, de parvenu's van de macht, zo heb ik de eerste Romeinse keizers in gedachten vaak genoemd, maar is niet ieder mens, die met te grote macht bekleed wordt, zulk een parvenu? Nog steeds, wij hebben het in een recent verleden gezien, en in de historie zijn er talloze voorbeelden, bestaat er een hoeveelheid, een maximum aan macht, die te groot is voor één mens. Hij vertrouwt zijn omgeving en zichzelf niet meer en in zijn onmacht de macht voor altijd te kunnen behouden wordt hij een gevaar. Hoe weinig verschil is er tussen een Hadrianus, die
| |
| |
van woede en angst bouwt en een Hitler, die van woede en angst vernietigt.
Het is beter, dat op het ogenblik gewone stervelingen de Palatinus bestijgen: zij kijken vreedzaam over de puinhopen en de kerken, de paleizen en de huizen, waar hunsgelijken wonen. Zij zien alle tinten van Rome, alle tinten tussen rood en bruingeel en grijs. Zij staan tussen de donkergroene cypressen en kijken op het lichte groen van het gras beneden hen en de lucht, de enorme hemel is blauw. Wat zal ik van dit onvergelijkelijke, onbeschrijfelijke en onvergetelijke uitzicht zeggen? Van de roze koepelkerkjes en het rode Palazzo Venezia, van de helgele huizen en de grijze stenen? Van het blinkende wit, de enige kleur, die hier niet warm is?
Roma eterna. Moge nooit iemand de macht bezitten haar te verwoesten.
|
|