| |
| |
| |
De gril van een dichterlijk keizer
Een van de merkwaardigste en indrukwekkendste gebouwen-complexen in de buurt van Rome is de Villa Adriana, de villa van keizer Hadrianus, niet ver van Tivoli. Hadrianus, die van 76-138 leefde, was de opvolger van keizer Trajanus, onder wiens regering - meen ik me te herinneren - het Romeinse Rijk zijn grootste omvang had.
Hadrianus was geen krijgsman, zoals zijn voorganger: hij gaf, waarschijnlijk te recht, alle veroveringen op, welke Trajanus aan de andere zijde van de Euphraat gemaakt had: Assyrië, Mesopotamië en Armenië, zij waren te moeilijk te verdedigen.
De tijd van de eerste keizers bracht wonderlijke figuren voort: het was alsof deze mensen, voor het eerst in de geschiedenis van het Romeinse Rijk met absolute macht bekleed, deze macht niet geheel en al aankonden. Zoals oorlogswinstmakers of in het algemeen mensen, die heel snel rijk worden, blijkbaar niet precies weten, wat ze met hun geld moeten aanvangen.
Na keizer Augustus, die men nog in zekere zin als een republikein, of althans als een man, wie de republikeinse gedachte en geest niet vreemd waren, kon beschouwen, traden de ‘oorlogswinstmakers van de macht’ op.
Vrouwen, zowel als mannen, tot de keizerlijke familie behorend, waren door de macht letterlijk uit het lood geslagen: de namen van Poppaea en Messalina, Caligula en Nero, Claudius en Tiberius roepen bij ons een sfeer op van familieveten en familiemoorden, van ontrouw en verraad.
De Romeinse keizers houden voor ons altijd iets van mensen, die met een macht zijn bekleed, welke ze niet geheel kunnen verdragen: zo machtig kan een mens eigenlijk niet zijn zonder gek of slecht te worden. En Hadrianus, hoewel hij wordt beschouwd als een keizer van de ‘gouden eeuw’, maakte hierop geen uitzondering.
| |
| |
Hij deed zeer verstandige dingen: hij verminderde het verschil tussen de provincies en het moederland Rome, aldus de eenheid van het Romeinse rijk bevorderend. Hij stelde de provincies onder streng toezicht, hij zorgde, dat de slaven beter werden behandeld: een slaaf mocht bijvoorbeeld niet meer door zijn meester worden gedood en men mocht geen slaven of slavinnen meer verkopen voor gladiatorengevechten of immorele doeleinden.
De al te weelderige banketten werden verboden en de publieke baden werden onder toezicht gesteld en hetgeen ons in de moderne tijd al zeer ‘modern’ lijkt: regels werden opgesteld om opstopping van het verkeer in de straten van Rome te voorkomen.
Een uiterst redelijk man dus, deze Hadrianus, die erg op een strenge discipline in het leger was gesteld, maar de ontberingen van het kampleven met zijn soldaten deelde, die gedurig zijn rijk doorkruiste en nieuwe wegen liet aanleggen, nieuwe steden stichtte.
Vele beroemde bouwwerken in ver uiteenliggende streken van het rijk staan op zijn naam: de muur van Hadrianus in het noorden van Engeland, het enorme Olympeion te Athene, de tempel van Venus en Rome op het Forum te Rome en het beroemde mausoleum van Hadrianus, nu de Engelenburcht aan de Tiber te Rome, de bibliotheek van Hadrianus te Athene en behalve die en vele andere, de villa van Hadrianus te Tivoli.
Hadrianus, en hier blijkt, dat ook zijn geest door de macht was gedeformeerd, was bezeten door een niet te stuiten bouwwoede. Hij voelde zich kunstenaar: op het gebied van de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de muziek achtte hij zich de gelijke van de vaklieden.
De architect Apollodorus van Damascus had zijn verbanning en zijn dood te danken aan het feit, dat hij critiek waagde uit te oefenen op de plannen van de keizer.
De sfeer, die aan het keizerlijk hof heerste, waar dichters,
| |
[pagina t.o. 192]
[p. t.o. 192] | |

Het Forum van Pompeji
| |
[pagina t.o. 193]
[p. t.o. 193] | |

Binnenplaats van het Palazzo Borghese te Rome
| |
| |
geleerden, redenaars en philosophen samen kwamen met de keizer, wordt gekarakteriseerd door de verdediging van de sophist Favorinus, toen men hem verweet, dat hij de keizer naar de mond praatte.
Hij zei: ‘Het is niet verstandig iemand tegen te spreken, die aan het hoofd staat van dertig legioenen’.
Men kan zich zo voorstellen, hoe de stemming daar soms was: een wispelturig heerschap, dat zich verbeeldde architect, schilder, dichter, beeldhouwer en musicus te zijn, zonder twijfel een man van talent, maar te machtig om niet iedereen te wantrouwen. Soms vriendelijk, soms wreed, soms minzaam, soms hooghartig; een man, die men beter niet tot vriend en beter niet tot vijand kon hebben, die men het allerbest helemaal niet moest kennen.
De villa Adriana geeft een eigenaardige kijk op de geest en het karakter van Hadrianus: de keizer heeft namelijk in deze villa een aantal landschappen en gebouwen nagebootst, welke gedurende zijn vele reizen door het rijk een ‘onvergetelijke’ indruk op hem hadden gemaakt. Zo vinden we hier: de Poikile (eigenlijk Stoa Poikile of beschilderde portiek, dicht bij de markt te Athene, waarvan de wanden waren beschilderd door Polygnotus en Panaenus). Verder de Academie, een imitatie van de Academie te Athene, die beroemd werd door de ‘colleges’, welke de Griekse philosoof Plato daar hield, voorts de vallei van Tempe, nabootsing van de vallei van dezelfde naam in Thessalonië en zelfs een imitatie van de ‘Hades’, de onderwereld der Grieken.
Ook vindt men hier een imitatie van het Egyptische Canopus, volgens Strabo een stad 120 stadia (ongeveer 20 km) verwijderd van Alexandrië met een beroemde tempel van Serapis. Het was een soort mode-pelgrimsoord, waar de rijke lieden uit Alexandrië elkaar plachten te ontmoeten.
Een kanaal, gegraven van een zijtak van de Nijl af, leidde naar de tempel en aan de oevers van dit kanaal stonden weel- | |
| |
derige hotels en bevonden zich prachtige tuinen, waar men zich op alle mogelijke wijze amuseerde.
Om het stadium van de culturele ontwikkeling der Romeinen even voor en in de eerste eeuwen na Christus te begrijpen behoeven wij ons slechts te herinneren, dat de Amerikanen in het laatst van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hun villa's bouwden naar Europese trant. Ik meen zelfs, dat een van die millionnairs de Villa d'Este te Tivoli compleet heeft nagebootst.
Hadrianus en zijn Romeinen van de tweede eeuw na Christus, en men merkt dit als men de bouw van deze villa bestudeert, waren de negentiendeeuwse Amerikanen van de Oudheid. Als toeristen, als ‘boertjes van buiten’ stonden ze met open monden te gapen bij de prachtige gebouwen van Athene, bij het luxueuze, het al te verfijnde leven der Egyptenaren.
Natuurlijk: zij kenden de tempels der Grieken van het vasteland van Italië en van Sicilië; Cuma en Syracuse, Poseidonia (Paestum) en Agrigente waren Griekse steden, maar het centrum der beschaving bevond zich in Athene en voor de Romeinen moet Athene geweest zijn wat voor de Amerikanen Parijs was.
Het is niet onlogisch, dat Antonius zich liet verblinden door de praal, welke Cleopatra ten toon spreidde: honderd jaar later kwam Hadrianus nog onder de indruk van het zorgeloze leven der Egyptenaren. En evenals nu voor de Amerikanen Europa, waren Athene en Alexandrië voor de Romeinen speeltuinen van hogere orde: want zij hadden de macht.
Olijven en cypressen zijn eigenaardige bomen: ogenschijnlijk zou men ze (omdat men nu eenmaal Noorderling blijft, die niet al te romantisch wil worden) kunnen vergelijken met wilgen en populieren, maar dat gaat niet op: terwijl populieren en wilgen een landschap gemoedelijk en gezellig maken, men- | |
| |
selijk, zou ik bijna zeggen, maken cypressen en olijven het landschap dreigend.
Cypressen zijn hoogmoedig, afwijzend, olijven innemend, maar grillig en onbetrouwbaar. Beide boomsoorten beheersen de villa Adriana en maken van het landschap en de stenen, de vervallen gebouwen een tuin van de schone slaap, waar Doornroosje (wie dat dan ook mag zijn, zeker niet Hadrianus, maar laten we dan maar aannemen, dat hij een heel aardige Muze had) niet zonder vrees wordt benaderd.
En toch: is dat wel zo? Men schrijft zo gemakkelijk een aardig gevonden karakteristiek neer, maar dan zegt men niet altijd de waarheid. Cypressen zijn meestal somber, maar olijven, de olijven in Griekenland bijvoorbeeld, zijn elegante balletdanseressen met breed uitwaaierende kanten rokjes. De benen zijn altijd wat krom en knoestig, maar wie daar op ziet is een kniesoor: olijven zijn vrolijke bomen.
Het komt misschien, omdat de bomen naar de plaats die ze innemen van karakter wisselen. In de Poikile, op het ogenblik een enorm terras, dat uitkijkt op de zachtglooiende vlakte aan de voet en de bergen van de overkant, vallen de bomen in het niet, of liever ze doen alleen dienst als decoratie.
Hier heerst de mens, en, eerlijk is eerlijk: Hadrianus' geest. Hier blijkt dat deze keizer voldoende architect was om te weten wat hij van de natuur kon maken.
Hoewel de villa helemaal niet bijzonder hoog ligt, heb ik behalve in St Germain-en-Laye nog nooit een door mensen aangelegd terras gezien, dat het landschap zo in zich opneemt en het zo volkomen beheerst.
Er zijn van die villa's in Italië, in Ravello boven Amalfi bijvoorbeeld, waar de tuin een soort balcon vormt boven de zee: zoiets is groots en griezelig, maar na vijf minuten heeft men het wel gezien: de duizelingwekkende plaats, die noch iets met de aarde, noch iets met de hemel heeft te maken, maakt onrustig.
| |
| |
Op Hadrianus' terras zou men dagen achtereen willen blijven dromen: de mens voelt zich hier één met de natuur, die niet te groots is, als een dier welhaast, dat evenals de andere dieren op de aarde past.
De Poikile (die misschien helemaal geen imitatie van de Atheense Poikile is, zij is eigenlijk te groot en de echte imitatie zoeken sommige geleerden bij de Academie) is wellicht het enige punt, dat wel ongeveer zo gebleven is: de rest van het terrein van de villa is zo uitbundig met bomen beplant, dat men vaak door de bomen de ruïnes niet meer ziet.
De Academie bijvoorbeeld is in een woud van dansende olijven opgegaan en maakt nauwelijks nog de indruk van mensenwerk: hier heeft zich dan ook het Doornroosje van Hadrianus het meest afdoende verschanst.
In de ruïnes van het grote paleis: de Piazza d'Oro, de zaal met de Dorische pilaren, de hof van de bibliotheken, het huis der gasten vormen de stenen en de bomen een lieflijke tuin, maar het blijft ‘aangelegd’, zowel de stenen als de bomen, nergens is zulk een tot overpeinzing stemmende harmonie als bij de Poikile.
Toch is het ook hier prachtig: de bladeren ruisen, de vogels zingen op een zacht glooiende helling, bezaaid met gebouwen tussen het donkere groen van de cypressen, het blinkende groen van de olijven, het tere groen en rood van de in de lente ontluikende knoppen van hazelaars en beuken en soms schalt gemoedelijk het eentonige geschreeuw van een gids, die een kudde leergierige toeristen haastig rondleidt.
O Hadrianus, welk een dichter waart gij, zulk een groot paleis te bouwen, dat niemand ooit zou kunnen onderhouden en dat schoner verviel dan ge het u ooit als architect en Amerikaans imitator hebt kunnen dromen!
|
|