verhandeling over restauraties, die de Engelsen in de National Gallery hebben verricht en waar hij in het geheel niet tevreden over is, omdat ze naar zijn inzicht veel te ver zijn gegaan en het werk van de schilder hebben aangetast. Dan springt hij over op Volendam, Den Haag, Scheveningen en De Nachtwacht.
‘Hoe vindt u die nu?’ vraagt hij.
‘Mooi’, antwoord ik zonder aarzeling. ‘Beter dan ze ooit geweest is.’
‘Maar was het een Nachtwacht, ja of neen?’
‘Ik denk het niet, ik zie nergens een lantaarn of een flambouw. Die schutters liepen, als het een Nachtwacht geweest is, toch niet in het donker?’
‘Neen’, geeft hij toe. ‘Trouwens, de Nederlanders zijn wel voorzichtig. Dat “Gezicht op Delft” van Vermeer, daar moeten ze maar niets aam doen. Uw negentiende-eeuwers zijn ook mooi: Israëls, de Marissen. U hebt daar een traditie.’
‘Ik vind, dat die te weinig bekend zijn in het buitenland, vooral schilders als Breitner, Weissenbruch, Izaäk Israëls.’
‘Maar ik ken ze’, zegt hij voldaan.
‘Het Avondmaal’, waag ik bescheiden.
‘Ja, dat moet schoongemaakt worden. Heel voorzichtig. Maar er zijn enkele overschilderingen, o.a. in de linkerhoek, in de kledij van Christus en van Johannes. Enkele stukken zijn in olieverf.’
‘Men heeft wel eens beweerd, dat Da Vinci bij deze schildering met olieverf geëxperimenteerd heeft en dat daardoor de kwaliteit in de loop der tijden zo is achteruitgegaan.’
‘Neen, Leonardo heeft een echt fresco gemaakt,’ zegt hij, bijna verontwaardigd. ‘Iedereen behalve hij, heeft aan dit werk geknoeid, in woorden en in daden. De vlekken zijn alleen van het vocht. Dit was een refectorium, een eetzaal. En de damp condenseerde tegen de muur, waar zich het Avondmaal bevond, omdat die de koudste was. Het besloeg, zoals een glas