zoals de la Tour en Le Nain, zulk een enorme invloed heeft uitgeoefend?
Het probleem is in deze algemene vorm niet geheel juist gesteld, want eigenlijk is het ingewikkelder. De kwestie is namelijk, dat de meeste Noordelijke schilders, die Italië bezochten in de tijd, dat Caravaggio's naam een hoogtepunt had bereikt, goede tweederangs artisten waren en dat eerst als opvolgers meer dan als navolgers van deze tweederangs kunstenaars de grote figuren als Rembrandt, Vermeer, Velasquez, Rubens optraden, die als leerlingen, als jongeren wellicht, het voorhandene overnamen, maar daarna geheel eigen wegen gingen.
Er is hier dikwijls sprake van het verschijnsel, dat een schilder beïnvloed werd door een ander, die beïnvloed werd door wéér een ander, die ten slotte beïnvloed werd door Caravaggio. Het is duidelijk, dat bij zo'n ‘invloed’ in de derde graad eigenlijk niet meer van navolging gesproken kan worden.
Men moet hier dein ook eerder van het ontstaan van een stijltraditie spreken dan van rechtstreekse invloed door één man.
Het bijzondere van het verschijnsel ligt dan ook niet zozeer in de verdiensten van die ene man, al zal men deze niet willen onderschatten, doch in de wijze, waarop uit een onpersoonlijke kluwen van kleine meesters, die overnamen, de grote figuren oprijzen.
Toch kan men, deze tentoonstelling beschouwend, niet altijd de in dit verband voor de hand liggende stelling beamen: hoe meer van Caravaggio afwijkend, hoe beter schilder. Want behalve, dat deze onstuimige Italiaan een man was, die inspireerde, bleek hij ook een verleider te zijn.
Waar hij immers, hoe theatraal of zelfs opera-achtig, toch steeds nog zijn eigen definitieve ontsporing wist tegen te houden, verleidde hij minder sterken tot vreemde experimenten die ons kunnen boeien of aan het schrikken kunnen maken, maar die ons niet ontroeren.