Verkeerd gesteld probleem
Met alle bewondering, welke men voor de spitse dialoog van Sartre kan hebben, heeft men na opvoering van het toneelstuk ‘Vuile handen’ het gevoel, op bijzonder superieure wijze voor een verkeerd gesteld probleem te zijn geplaatst.
Sartre immers wil in dit stuk zonder twijfel de mogelijkheden tekenen van een intellectueel, die in een milieu van mannen van de daad wil aantonen, dat hij tot hetzelfde in staat is als zij. Dat hem dit niet lukt, dat hij dus niet in staat is een moord te begaan, kan men op zijn tien vingers natellen en Sartre maakt ons dat ook op overtuigende wijze duidelijk. Maar de fout ligt in het gegeven zelve: een intelligent man, een bewust mens, weet van tevoren, dat hij zich op dit gebied niet met de mannen van actie moet meten: zijn kracht ligt op een heel ander terrein.
Ook Sartre zag dit in en daarom moest hij van de figuur van Hugo, die opdracht van de partij krijgt om één van de leiders uit de weg te ruimen, een emotionele jongeman maken, die met portretten van zichzelf in een koffertje rondsjouwt, die bijna hysterisch wordt als men hem op zijn verleden van rijkeluiskindje wijst, die niet van zijn vrouw houdt en ook niet van de mensen. Een man, die terecht het verwijt te horen krijgt: ‘Je wilt de wereld niet veranderen, je wilt haar vernietigen’.
Is het een wonder, dat iemand, die slechts uit zelfhandhaving een medemens wil vermoorden, die dreigt uit de partij te gaan, als hem niet de gelegenheid gegeven wordt zijn werk te voltooien, dat zo iemand slechts een muis tussen poesen is als men hem met steekhoudende argumenten te lijf gaat? Als zodanig is dus de tegenstelling intellectueel-partijman geheel mislukt, want de intellectueel is in dit stuk aanmerkelijk dommer dan de politici en, wat misschien meer zegt, minder menslievend.
Sartre laat het stuk spelen in het milieu van de communis-