Krentenbollen, kogels en klatergoud
(1968)–Herman Pieter de Boer, Rijk de Gooyer–
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
Tweede Wereldoorlog of niet, jongens blijven jongens. Ze hadden tóch zin in appelen stelen, voetballen, in het zwembad rondhangen, elkaar doffe dreunen verkopen en blauwe ogen slaan, vieze boekies lezen, met z'n drieën op één fiets zitten, door het ijs zakken, dansen op ouwe platen van Victor Sylvester en nieuwe platen van de Millers (met Sanny Day als vocaliste) en het orkest Frans Wouters (met Eddy Christiani achter de microfoon) om nog maar niet te spreken van de Ramblers o.l.v. Theo Uden Masman met zang van Marcel Thielemans, Wim Poppink en Ferry Barendse. Ze vonden het tóch lekker om urenlang te liggen zoenen, voelen en ronzebonzen, vreselijk verliefd, met Jopie of (hete) Liesje of Elsje in een kuil op de hei of op twee jassen in het fietsenschuurtje. Ze vonden het tóch jofel om te spijbelen en met het geld bedoeld voor het kerkezakje naar de bioscoop te gaan... ‘Hé, Kees, hebbie die film “De Gouden Stad” gezien met Kristina Söderbaum die als boerenmeid naar de stad komt? Nou, dan wordt ze verliefd en dan ligt ze met die vent in bed en dan dóén ze het!’ | |
[pagina 31]
| |
‘Ach man, da's toch niet echt, je ziet even een beetje uitkleden en haast geen bloot en dan zie je de dekens heel wild bewegen, allemaal nep. Nee jò, je moet naar de “Baron van Münchhausen” gaan, dan zie je een sultan en die zit in een harem en dan zie je - maar je moet verrot goed opletten, hoor, want het is maar éven - een heel stel mooie meiden in dat zwembadje en die zijn hartstikke naakt van boven, enorme blote tieten, zúkke joekels, snoeigoed, zó groot, handenvol en hartstikke bloot. Ik ben al twee keer wezen kijken!’ Toen de Desert Rats van veldmaarschalk Montgomery de moffen begonnen terug te duwen in Noord-Afrika, dacht ik: Dat gaat goed, misschien winnen de geallieerden nou wel gauw, dan komen er hier weer films van Tyrone Power en Robert Taylor en Gary Cooper. En van Deanne Durbin met die lekkere stem en dat mooie haar! Daar was ik al in 1939 verliefd op, evenals op Annabella, Dorothy Lamour, Anna May Wong, Danielle Darrieux, Dolores del Rio, Ginger Rogers én vele anderen. Toen de Amerikanen in Normandië landden, dacht ik: Aha, nou gaat het er op lijken, nog even en er is weer P.K. kauwgom en het weekblad ‘Doe Mee’ verschijnt weer met plaatjesverhalen (nu heet dat strips) van Popeye, King van de Koninklijke Kolonne, Bud & Speed, Hans & Frits - en dan is er weer volop van alles te bikken: corned beef uit blik, chocoladerepen, speklappen, Fyffes bananen, grote borgen H.O. havermout met vollemelk en een half pond suiker erin, Engelse drop en echte slagroom! | |
[pagina 32]
| |
![]() In de oorlog werden de fabrikanten geweldig vindingrijk. Geen thee, toch thee: handige, roodbruine tabletjes Santé. Je gooide er een paar in een steelpan heet water. Het effect was alsof je een sigarettepeuk in de plee gooide, langzaam kwam er een bruine krinkel van de tabletjes. Als het water helemaal bruin was, heette het thee. Walgwalg. Voor het maken van levensechte namaakboterjus waren er Sibo Juspasta en Linthorst Juspoeder. De koffie was een duister samenstampsel van gebrande bloemkool, eikels en God-weet-wat-nogmeer. De sinaasappellimonade werd van worteltjes gemaakt, in de jam deden ze kleine houtkorreltjes die aardbeipitjes voor moesten stellen. Maar de belangrijkste vondst was de imitatie-slagroom. Er waren twee grote merken. Klop-Op en Albumona. Klop-Op was echter meer een slechte imitatie van Albumona in plaats van slagroom-surrogaat. Ik bepaal me dus tot de beroemde naam Albumona. Het was een fijn poeder van geheimzinnige samenstelling. Je deed het in de beslagkom. Water erbij. En dan maar kloppen tot je een ons woog. Na een kwartiertje begon het enige gestalte te krijgen en zóú je het al kunnen consumeren. Maar het streven was naar hoger resultaat. Dus: doorkloppen! Klikkerdeklikkerdeklik. Even proeven, ja? nee, nog even volhouden. Klikkerdeklikkerdeklik, klopper van de ene hand in de andere. Na een half uur: HOERA! Slagroom!!! Stevig, toch zacht, rijk en goed. En dan? Een lepel | |
[pagina 33]
| |
gepakt en haphaphaphaphaphaphap, op. Binnen 1 minuut! Gulzig naar binnen geslokt. Want hier komt een van de wonderlijkste oorlogsfeiten (en ik neem nog steeds mijn hoedje af voor een aardappelmeelfabriek in het noorden des lands): deze Albumona-slagroom was waanzinnig LEKKER!
Dat waren zo van die zaken die de oorlogspuber ernstig bezighielden. De slag bij Stalingrad was natuurlijk wel iets om gefronst over te praten, maar in zijn hart was Boy 40/45 toch meer geïnteresseerd in minder bloedige affaires. Zoals ook: ![]() Het hoogste goed qua kleding was een witte regenjas. Met een witte regenjas was je de bollebof, een kerel, een he-man, álles. Waarom? Raadsel. Het verwerven van een witte regenjas was echter niet eenvoudig. Hoe langer de oorlog duurde, hoe minder textiel er toegewezen werd. Zo'n jas slokte de textielpunten van het hele gezin op. Slimme kleermakers vonden er iets op. Ze adverteerden: ‘VAN 2 LAKENS MAKEN WIJ EEN REGENJAS, VAN 1 EEN WINDJACK!!!!’ Die vier uitroeptekens kreeg je er gratis bij. Mijn vriend Pietje Wiersma was een van de eersten. Hij wist een laken los te kletsen en liep een week later in een superieur, royaal, | |
[pagina 34]
| |
gloednieuw jack. Het bleef niet zo lang nieuw, want hij had het dag en nacht aan. Ik stak hem een week later de loef af. Ik praatte en zeurde en bedelde een paar uur langer en kreeg twéé lakens. Witte regenjas! Compleet met voetbalknopen! Ik was waanzinnig gelukkig, Pietje lichtelijk jaloers. Jopie Slenterman echter was ons allebei de baas: hij versierde drie lakens en had toen een windjack én een regenjas. We waren blij dat hij een paar dagen later een pot inkt over zijn jack kreeg - er zíjn grenzen. Wie schetst echter onze verbijstering toen Jopie Slenterman een paar dagen later alweer een nieuw jack had? Ditmaal prachtig glanzend, van een geheimzinnige, luxueus aanvoelende stof! ‘Hé, Slenterman! Wat heb je nou voor een ding an?’ (Niet laten merken dat je het schitterend vond.) ‘Engels,’ zei Slenterman, quasie-onverschillig. ‘Engels windjack.’ ‘A jô, rot op, hoe kan dat nou?’ ‘Jaháááá! Dat zou je wel willen weten, hé?’ ‘Doe niet zo lullig, man. Vertel op.’ (We moesten het weten!) ‘Geheime relaties,’ zei Slenterman gewichtig. ‘Heb je hém weer. Geheime relaties... Je hebt het natuurlijk gewoon gejat.’ ‘Helemáál niet!’ schoot Slenterman uit. ‘Ik heb het eerlijk gekocht en betaald, het kostte verdomme honderd gulden!’ Toen we hem zover hadden, kregen we de rest er gauw uit. Zo nu en dan raakte er een Engelse kabelballon los - die dingen hingen boven Londen om Duitse vliegtuigen te hinderen. Soms plofte er een neer ergens in Nederland. Wie hem vond en pienter genoeg was, kon hem verhandelen voor een enorm bedrag. Van de stof werden namelijk windjacks gemaakt die tegen flinke prijzen van de hand gingen. Die van Slenterman was nog goedkoop. De prijs was voornamelijk zo hoog door het ‘snob-appeal’: je kon vertellen dat | |
[pagina 35]
| |
hij van Engelse kabelballonstof gemaakt was, interessanter kón het niet in die tijd. Een paar maanden later heb ik er ook een kunnen bemachtigen. Weer of geen weer, regen of bloedhete zon, ik had hem aan. En dat was een hele prestatie, want de stof had een rubbervoering - je zweette als een otter, líters, je was constant drijfnat. Maar je wist: Engelse kabelballon!
En nu kom ik tot een punt waarover in die tijd bijna niet gesproken werd. Het ideaal was té hoog, de droom té groot om ooit werkelijkheid te kunnen worden. Het was vrijwel zinloos om erover te praten. Het zou nooit bereikt worden... Wát dan, wát dan?! roept u, moe van dit geleuter. HET BEZIT VAN EEN KOSTUUM MET OVERSLAG. Ofwel: een double-breasted kostuum. Ofwel: een pak met dubbele sluiting. Ofwel: het mooiste kostuum van de wereld! Ze werden niet eens meer gemáákt. Er was veel te veel stof voor nodig. De colbertjes werden van armoei steeds korter, de stof leek geperst uit geverfde houtwol, en altijd waren er slechts die 3 of 2 kinderachtige knoopjes en die 3 of 2 kinderachtige knoopsgaatjes. Waardeloos. O, óóit zo'n overslagpak te kunnen dragen met lang swingcolbert, hoekig in de revers, breed in de schouders, zwaar van stof, mannelijk, rijk, groots - als je daarmee binnenkwam, had je gezag en kon je met een vingerknip de mooiste meiden aan je wil onderwerpen. Zo stelde ik me dat voor. Wie had er nog een double-breasted kostuum? Ja, Dick Bos, maar dat was een getekend mannetje uit een detectiveboekie. En een keer had ik een film gezien met Viktor de Kowa. Die man wás al zo mooi en mannelijk, maar hij had ook nog een pak met overslag. Híj wel. Keléremof. Zo'n stinkendrijke Duitse filmster; die kerels hadden alles en ik had niks! | |
[pagina 36]
| |
En toch zou ik ín de oorlog nog rondlopen in precies zo'n kostuum. Luister. In de oorlog werd er erg veel ingebroken. Meer dan nu. Alles was schaars, alles had grote waarde. Duizenden mensen vonden na een korte afwezigheid hun hele huis leeggeroofd. De zware tapijten opgerold en weggedragen. Het bankstel verschwunden. De tafel pleite. De stoelen foetsjie. Witte plek op het behang - adieu dierbaar zeegezicht. De schoenen weggewandeld, de hele garderobe met de noorderzon vertrokken, de grammofoon met de muziek mee. Het laatste blik sperciebonen leeggevreten, de laatste fles wijn opgezopen. Kortom: welkom thuis. Dit wenste de heer Oskam, die tegenover ons woonde, te voorkomen. Hij zou met zijn vrouw veertien dagen in Brabant logeren en dacht: eerst maatregelen treffen. Hij ging naar mijn vader en zei: ‘Zou uw zoon Rijk niet 's nachts in ons huis willen slapen? Dan is er iemand aanwezig en dan zullen ze niet zo gauw inbreken.’ Mijn vader bracht de boodschap over en vlug vàn begrip als ik was, zag ik meteen de ongekende mogelijkheden: feesten houden, iedereen naar binnen halen, meiden, lachen, kroelen en ronzebonzen, orgiën en bacchanalen! ‘Dat wil ik wel doen,’ zei ik luchtigjes. De volgende avond al zou ik mijn intrek nemen en ik waarschuwde meteen alle vrienden en vriendinnen. Wat: feest? Geen ouders aanwezig, een verlaten huis? We komen, reken maar van yes! De volgende avond liep ik al om half negen door huize Oskam. Koortsachtig van vreugde onderzocht ik de mogelijkheden. Het was een paradijs! De kennelijk welgestelde heer Oskam bleek de bezitter van een reusachtige grammofooninstallatie met elektrische motor en elektrische pick-up en een versterker, iets ongekends in | |
[pagina 37]
| |
een tijd waarin iedereen het nog deed met een grammofoon die je met een oubollig zwengeltje moest opdraaien. Bovendien was de man een maniakaal platenverzamelaar: hij had een collectie van zo'n 2000 (tweeduizend!) stuks, waarbij platen die niemand van ons bezat. Wij moesten het doen met een paar totaal grijsgedraaide, vooroorlogse platen, met een geluid dat voor het menselijk oor nauwelijks meer waarneembaar was, en een bescheiden stapeltje plaatjes van oorlogskwaliteit, niet zo jofel - er bestonden zelfs grammofoonplaten van inferieur blauw glas die supersnel sleten. Maar hier! Liefdevol gekoesterde en verzorgde platen, diepzwart en glanzend, zonder één krasje en ontroerend mooi van klank: Duke Ellington, Coleman Hawkins weemoedig op de sax, The Andrew Sisters in swinging harmony, Bix Beiderbecke met ruige, heerlijke Jazz From The States, Deanne Durbin met ale registers open, Count Basie, Bing Crosby van a tot z, te gek om los te lopen, ik werd er helemaal warm en kriebelig van, nerveuze vlinders in mijn polsen. Ik begon meteen platen te draaien en uit te pakken, binnen de kortste keren lag de vloer bezaaid met zwarte schijven, de vrienden en vriendinnen kwamen luidruchtig binnen, ik speelde verzoeknummers en er werd meteen gedanst. Later, toen de ‘fuif’ in onstuitbare gang was en iedereen zelf in de platen begon te rommelen, vervolgde ik mijn inspectie van het Hervonden Paradijs. En toen gebeurde het grote wonder. Ik deed de klerenkast van meneer Oskam open en zag (zon en sterren, donderslagen, gestoken trompetten, bliksemflitsen en regenbogen): het mooiste kostuum van de wereld! Het was een double-breasted kostuum, fors in de schouders, het colbert l-a-n-g, de stof duur en goed, het dessin een verfijnde streep. Een getrouwe kopie van het kostuum van Viktor de Kowa! Ik aarzelde geen moment. Ik kon trouwens niet normaal meer | |
[pagina 38]
| |
denken, mijn handen schoten vanzelf de kast in en kwamen terug met het pak. Ik legde het op het bed en keek ernaar door een mist van ontroering en opwinding. Ik rukte mijn eigen afgrijselijke vodden van het lijf. Alleen ondergoed, overhemd, sokken hield ik aan. TOEN TROK IK HET KOSTUUM AAN. Spanning: zou het passen? HET PASTE PERFECT! Ik keek in de grote, staande spiegel. Het mirakel had zich voltrokken. Ik zag eruit als een held. Nadat ik ook nog een paar fraaie schoenen en een gedistingeerde das had uitgekozen, ging ik, een zorgvuldig gerolde sigaret in de linkermondhoek, de ogen interessant onverschillig, maar toch waakzaam half-geloken naar beneden, gezag uitstralend, machtig, mannelijk, onweerstaanbaar. Alom bewondering! En bovendien: tastbaar resultaat in de vorm van blonde Kitty met het strakke truitje die wam! verliefd op me werd, waarvan ik onmiddellijk misbruik maakte in de slaapkamer... Samen: Graai, grabbel, grom, knuffel, zoen, kuskus, mmm, oooow, pak, voel, snuffeldeknuffelzoen. | |
[pagina 39]
| |
Rijk: (nerveus frutselend)... ook uit! Het heldenkostuum was daarna volkomen verfomfaaid en gekreukeld. Maar dat was van geen belang - er hingen nóg vijf van deze pakken in de kast! Elke avond vóór mijn gasten arriveerden, koos ik mij met zorg een kostuum uit, harmoniërende schoenen, fraaie zijden das. En elke avond was het groot feest tot een uur of 1. We hadden alle meubels en de grammofooninstallatie naar de twee grote slaapkamers boven verhuisd, aan de achterkant - daar kon mijn vader geen licht zien branden. Sublieme organisatie, niets kon fout gaan. Maar, op een avond! De partij was in full swing. Uit de luidsprekers zwijmelden de Boswell Sisters. De lichten waren laag, de sfeer was zwoel. Op het grote bankstel, in de stoelen en op de bedden werd gezucht, gegniffeld, gezoend en gekreund. De dansenden leken met gluton aan elkaar geplakt. Overal lagen grammofoonplaten verspreid. Peuken walmden in de asbakken. Van de zolder kwamen vreemde geluiden - Jopie Slenterman zat daar op een saxofoon te oefenen. Een bende! En toen bleken ineens de grammofoonnaalden op te zijn. ‘Ik heb thuis nog,’ zei ik, ‘ik ga wel even halen aan de overkant.’ Ik naar huis, in het heldenkostuum. Ik was gewoon vergeten dat | |
[pagina 40]
| |
ik het aan had, zó gewend was ik al aan de pakken van meneer Oskam. Ik kwam binnen en daar zaten mijn ouders. Met meneer en mevrouw Oskam. Ik mompelde wat onduidelijke dingen. ‘Je ziet, Rijk,’ zei meneer Oskam, ‘we zijn wat eerder terug. We zouden eigenlijk morgen terugkomen, maar we hebben het een dagje vervroegd. Welbedankt voor het oppassen.’ ‘O uuuh, graag uuuh...’ zei ik. Er kwam weinig tekst uit. ‘Dus als je me de sleutel even wilt geven,’ zei meneer Oskam. ‘Je hoeft er vannacht niet meer te slapen.’ Geen woord over het pak. De sadist had het natuurlijk al lang gezien. Maar ik had niets in de gaten. Ik dacht alleen maar koortsachtig: hoe krijg ik al die mensen uit het huis van Oskam! ‘De sleutel?’ zei ik. ‘O ja, de sleutel. Blijft u hier dan nog even zitten, want ik moet mijn spulletjes daar nog ophalen.’ ‘Nou,’ zei meneer Oskam, ‘dan loop ik wel even mee.’ ‘Nee, nee,’ zei ik, ‘blijft u rustig even zitten.’ ‘Nee,’ zei hij, ‘ik loop wel even mee.’ In een bange roes liep ik naast hem naar de overkant. Ik deed de deur open. Je hoorde meteen het geroezemoes en gegiechel van al die mensen boven en daar tussendoor het melancholieke getoeter van Jopie Slenterman. ‘Jongens!’ riep ik angstig waarschuwend naar boven. ‘Hallóóóó!!!’ riepen er een paar opgewekt terug. Ik rende de trap op. Meneer Oskam kwam kalm achter me aan. De deuren van de slaapkamers stonden open. ‘Jongens!’ schreeuwde ik. ‘Hier is meneer Oskam!’ De deur van een zijkamertje vloog open, er verscheen een geheel blote jongen met zijn hand voor zijn kruis (wat niet veel hielp). Achter hem zag ik een spiernaakte meid met verwilderd haar. | |
[pagina 41]
| |
‘Wat is dat, Rijk, doe niet zo raar,’ zei de jongen kwaad. En toen, wijzend op meneer Oskam, die bovenaan de trap stond: ‘Wie is die vent?’ ‘Zak!’ riep ik. ‘Dat is de eigenaar van het huis!’ Algehele paniek. Iedereen begon zo'n beetje op te ruimen. De naakte knaap knalde de deur dicht. Ik draaide me met grote schuldogen om naar meneer Oskam. De man bleef doodkalm. Bewonderenswaardig. Een heer. ‘Rijk,’ zei meneer Oskam, ‘ik zie wat er aan de hand is. Ik ga nu beneden zitten. Jij stuurt iedereen weg (“Púúúú!” deed de sax van Slenterman. Jopie wist nog van niets, hij musiceerde rustig door) en dan zet je de meubels weer waar ze horen. En dan praten we wel even.’ ‘Jongens, als de sodemieter, hè?’ zei ik, toen meneer Oskam de trap af was. Maar ik hoefde niet veel meer te zeggen, ze renden blouses dichtknopend en broeken rechtsjorrend de deur uit. Slenterman merkte dat er iets gaande was. Hij kwam, sax onder de arm, naar beneden en had aan één blik genoeg om alles te begrijpen. Hij gaf nog één droefgeestig riedeltje op zijn instrument en verliet toen het pand. Alleen Pietje Wiersma, mijn beste vriend, een Indische jongen, was zo sportief om te helpen. Beddegoed rechttrekken, bankstel naar beneden sjouwen, platen netjes leggen, peuken weggooien, het leek of er nooit een eind aan kwam. En ik had nog steeds dat pak aan, daar stond ik geen moment bij stil. Een eeuw later was alles aan kant. ‘Ga maar,’ zei ik tegen Pietje Wiersma, ‘ik red me wel.’ Bonsbons, deed mijn hart. De deur sloeg dicht achter Piet en ik was met meneer Oskam alleen. | |
[pagina 42]
| |
Lummelig stond ik voor hem. ‘Nou, Rijk,’ zei hij, ‘je hebt hiermee bereikt dat ik nooit meer aan je zal vragen om op het huis te passen.’ ‘Dat begrijp ik, meneer Oskam.’ ‘Ik hoop niet dat er slechte dingen gebeurd zijn, met die meisjes en zo?’ ‘Ach neu,’ zei ik. Per slot van rekening: wat is nu slecht? Een beetje bloot rondlopen? En zo? Alles is betrekkelijk. ‘Is de boel opgeruimd boven?’ ‘Ja, meneer Oskam.’ ‘Nou, Rijk, bedankt dan maar. Ik zal het alleen nooit meer aan je vragen.’ ‘Dat begrijp ik, meneer Oskam.’ Toch opgelucht liep ik naar de deur. Toen zei meneer Oskam: ‘Ach, Rijk, nog één ding. Trek ook even dat pak uit.’ Daarna heb ik meneer Oskam een half jaar lang niet durven aankijken. |
|