Krentenbollen, kogels en klatergoud
(1968)–Herman Pieter de Boer, Rijk de Gooyer–
[pagina 89]
| |
[pagina 90]
| |
Sylt! Het was toen nog geen eiland van gebruinde nudisten, maar het was wel een eiland. Duits grondgebied, een van de Noordfriese Waddeneilanden voor de kust van Sleeswijk-Holstein. Er was nog geen enkele Engelsman geweest. Dat werd dus wel tijd. Te meer daar men vermoedde dat Martin Bormann zich daar verstopt had. Misschien zat hij er ook wel, maar ik heb hem nooit gezien. Op een goede dag sprak mijn majoor de gouden woorden: ‘Sergeant De Gooyer, jij gaat naar Sylt.’ Ik keek op de kaart en hoorde de zee al ruisen. Dat wordt zonnebaden, zwemmen en genieten, dacht ik. Niet praten maar spullen pakken. Ik kreeg een paar Engelse korporaals en soldaten mee voor wachtlopen en administratief werk, de majoor gaf me een Warrant Card, die mij machtigde om mensen te arresteren en huizen te vorderen and offfff! we went. Sylt was prachtig. Een soort super-Scheveningen met barokke hotels en een casino, veel zand, zee en zon, vanouds de badplaats van de rijke Berlijners. Ik had graag meteen het muffe lichaam in de golven gestort, maar zaken gingen voor. Ik begon met het oppakken van de burgemeester, die stond op mijn Intelligence-lijstje als foute jongen. Hij had een | |
[pagina 91]
| |
aardige woning, maar het was me toch niet mooi genoeg. Bovendien wilde ik aan de boulevard zitten. Het kwam goed uit dat de plaatselijke chirurg een huis aan de boulevard had, de man moest toch in het cachot, hij had ss-bloedgroeptekens verwijderd. Burgemeester en chirurg verdwenen in de cel en ik betrok mijn luxueuze pand aan de boulevard. De volgende dag bracht ik de heren meteen naar Hamburg, weg is weg. Toen ik terugkwam had er iemand een blindedarmontsteking en kon ik weer naar Hamburg om de chirurg op te halen. De man verrichtte de operatie met succes en ik reed hem weer naar Hamburg. Ik kreeg een hekel aan mijn jeep. Ziezo, nu was Sergeant De Gooyer Burgemeester, Ortskommandant, Militair Gezag, Alleenheerser, Koning en Keizer van het eiland. Ik was de enige die wat te vertellen had. Maar onverdeeld geweldig was dat ook weer niet, want dat betekende dat iedereen aan mij kwam vragen of iets mocht. 's Morgens ging ik naar het stadhuis en daar kwamen dan al mijn onderdanige onderdanen onderdanig om gunsten vragen. Een vergunninkje voor dit, een Ausweisje voor dat, de bekende papierwinkel waar ik, zoals de lezer reeds bekend is, altijd een punthoofd van krijg. Na een paar weken had ik er schoon genoeg van. De moeilijkheid was echter dat mijn mannen, allemaal Engelsen, geen Duits spraken. Engelsen spreken altijd alleen maar Engels, soms nog slecht ook. Ik belde met Hamburg. Ik zei dat het waanzinnig druk was op Sylt en dat ik echt een mannetje versterking moest hebben, een Nederlander graag. Die bleek voorhanden - en zo arriveerde op mijn eiland de legendarische korporaal G.J.F.K. Bilder jr. Het junior was omdat zijn vader ook Govert Johannes Frederik Karei heette. Ik noemde hem Goof, of Billemans. Bilder was lelijk en dik, maar hij oefende een vreemde aantrek- | |
[pagina 92]
| |
kingskracht uit op vrouwen. Ik kom hier later beslist op terug met alle verbijsterende details, blijf lezen! Bilder sprak vloeiend Duits, dus ik zette hem meteen achter mijn bureau en terwijl hij als loco-burgemeester een papieren punthoofd kreeg, kreeg ik een bruine kop aan het strand. Toen ik ontdekte dat het een aardige kerel was, gunde ik hem ook een pretje - de ene dag deed ik de punthoofdendienst, de andere dag hij. We konden het prima met elkaar vinden, we sliepen in dezelfde kamer en we waren het er gloeiend over eens dat de Engelse kok niet deugde. Het was geen kwaaie vent, een goedmoedige korporaal uit Liverpool, die prachtig kon zingen. Maar wat de man op tafel zette, was niet door de strot te krijgen: aardappelen van glas, groente met slijmsaus, vlees waar je een bijl bij nodig had. Toen dan ook Bilder op kwam draven met een Duitse hotelkok-zonder-werk ontsloeg ik de Engelsman meteen. De korporaal vond het uitstekend. Hij hoefde nu alleen nog maar proviand te halen en verder kon hij aan het strand ‘Lili Mariene’ liggen zingen. De Duitse kok heette Ulrich Schneider, maar we noemden hem Gandhi, hij was namelijk zo mager dat hij eigenlijk niet anders mocht heten. Gandhi was kok geweest in een van de grote luxehotels van Sylt, hij kende de Franse cuisine van Escoffier tot kikkerbil, hij zou van een voerbiet nog een exquise schotel kunnen maken. Hij kookte op verzoek. ‘Vandaag graag Canard á l'Orange en chipolatapudding, Gandhi!’ ‘Jawohl, meine Herren!’ En ja hoor: eend van jewelste en smikkelpudding toe. Je at je vingers erbij op. Mijn hele garnizoen, inclusief de ontslagen korporaal, was zeer gelukkig met Gandhi. We betaalden hem met sigaretten. Die kostten ons een paar cent en voor hem waren ze veel waard op de zwarte markt. Everybody happy en Goof Bilder | |
[pagina 93]
| |
werd nóg dikker. Gandhi sliep in de kamer boven die van Bilder en mij. Dat was het enige wat hem niet zo goed beviel in zijn baan. Want soms waren we allebei te beroerd om uit bed te gaan om het licht uit te doen en dan schoten we maar op de lamp. Pang! Mis. Peng! Weer mis. Pang! Raak. Weltruste. Gandhi kwam dan paniekerig naar beneden, want de kogels schoten bij hem door de vloer en dat vond hij niet zo leuk.
Iedere Duitser die naar Sylt wilde, moest over de Hindenburgdam en daar had ik permanent twee mannetjes staan die iedereen aanhielden. Eerst mee naar het stadhuis om te vertellen wat de bedoeling van het bezoek was. Geen goede reden? Opgemarcheerd en zurück nach Hause. Pottenkijkers konden we niet gebruiken, want er lagen op Sylt nog enorme Duitse legervoorraden, er was een vliegveld en bovendien: het was wel lekker rustig zo. Voor een sterfgeval gaf ik verblijfsvergunningen van drie dagen tot een week, maar er werd eerst even onderzocht of er inderdaad wel iemand het loodje had gelegd. Op een regenachtige achtermiddag zat ik op het stadhuis, toen de wacht een echtpaar binnenbracht: een grote vent en een elegant vrouwtje. ‘Zijn vader ligt op sterven,’ zei de wacht. ‘Al gecontroleerd of het klopt?’ vroeg ik. ‘Ja, sergeant.’ ‘O.K.,’ zei ik. En tegen de man: ‘Ik geef u een week. Hoe is uw naam?’ ‘Schmeling,’ zei de man, ‘Max Schmeling.’ ‘De bokser?’ vroeg ik. Hij leek er wel op. Hij was het. Met zijn vrouw, de ex-filmster Annie Ondra. | |
[pagina 94]
| |
‘Juist,’ zei ik, ‘gaat u zitten. Hoe zou u het vinden om twee weken te blijven?’ ‘Dat zou heel prettig zijn,’ zei Schmeling. ‘Dan geef ik u een vergunning voor twee weken,’ zei ik, ‘maar onder één voorwaarde: u moet een avondje bij mij in de mess komen, dan drinken we samen een whisky.’ Schmeling vond het fantastisch. Welke Duitser wou er geen gratis whisky drinken? Een glaasje komkommersap had hij waarschijnlijk ook al geweldig gevonden, er was in Duitsland nog niets te krijgen. Hij en zijn vrouw knikten dus verheugd. Ze begrepen niets van deze milddadigheid, maar dat zou nog wel komen, haha. Max en Annie repten zich naar de sterfsponde van de oude Schmeling en ik leunde achterover, vals genietend van mijn plan. Wat wás dat plan? Luister en geniet mee. Ik had een Engelse korporaal in dienst die ik niet kon uitstaan. Een vervelende patser die altijd zat te zeuren over zijn bokskunst. Alle boksers waren no-goods, alleen korporaal Floyd kon boksen. Een zeldzame opschepper. En nu moest hij het dan maar eens zien wáár te maken. Ik 's avonds naar huis en daar zat korporaal Floyd met zijn arrogante, domme kop voor zich uit te kijken, peinzend over zijn voortreffelijkheid. ‘Zeg, Floyd,’ zei ik, ‘weet jij wie hier bij ons op bezoek komt? Max Schmeling!’ ‘Zal wel,’ zei Floyd. Nog ongelovig ook, de lummel. ‘Je gelooft het niet?’ ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei hij bot. Toen liet ik hem de papieren van Schmeling zien. ‘O,’ zei Floyd. En meteen daar bovenop: ‘Nooit een goeie bokser geweest.’ ‘Da's een ander punt,’ zei ik, ‘maar wil je tegen hem boksen?’ ‘O, best,’ zei Floyd onverschillig. | |
[pagina 95]
| |
Ziezo, dat was geregeld. Het wachten was op Max. Een paar avonden later kwam Schmeling in de mess. Korporaal Floyd was natuurlijk ook van de partij, hij trok een gezicht alsof het hem maar matig boeide. Ik ging met Max en charmante Annie in een hoekje zitten en hanteerde de whiskybottle. Ze waren een beetje verlegen, maar vonden het toch wel gezellig. We dronken een paar glazen. Annie zei giechelige kleine filmsterzinnetjes en Max zat rustig te genieten van de ongekende weelde. De stemming was zeer vriendschappelijk geworden. Het leek me het juiste moment voor mijn voorstel. ‘Zeg Max,’ zei ik - het was zo'n man waar je dat wel tegen kon zeggen, ‘zou je mij een pleziertje willen doen?’ ‘Met genoegen,’ zei Max. ‘Zie je die korporaal daar?’ Ik wees met mijn hoofd naar Floyd. Max knikte. ‘Die vent beweert dat hij zo goed kan boksen. Zou je hem niet een paar doffe dreunen willen verkopen?’ Schmelings gezicht betrok een beetje. ‘Dat kan ik toch niet doen...’ fluisterde hij. ‘Waarom niet?’ ‘Een Engelse militair...’ Hij was er werkelijk benauwd voor. Ik riep Floyd. ‘Floyd, wil je met hem boksen of niet?’ ‘Ik wil wel,’ zei Floyd, ‘ik ben niet bang voor die vent.’ ‘Nou, je hoort het, Max. Hij wil zelf.’ Schmeling aarzelde nog. Maar hij stond al op. Misschien stond het arrogante hoofd van Floyd hém toch ook niet zo aan. ‘Aber Max!’ zei Annie. Hij keek naar haar, streek over zijn kin, dacht nog even na en zei toen: ‘Goed, maar dan boks ik met één hand op mijn rug.’ | |
[pagina 96]
| |
‘Wat zeg-ie? Wat zegt-ie?’ zei Floyd. Hij stond al snuiverig te springen op de messvloer. ‘Dat hij wel met je wil boksen, maar dan met één hand op zijn rug.’ Max kwam de vloer op, groot en kalm, een beetje verwonderd, leek het, om het hysterische gehuppel van Floyd. ‘Niks één hand op je rug, Schmeling, kom maar op, ik maak je in! Ik maak gehakt van je.’ Schmeling verstond Engels. Hij krabde op zijn hoofd. Toen nam hij een kloek besluit. Hij haalde uit en sloeg Floyd met één klap onder de verwarming. We hoefden niet af te tellen. Floyd was al uitgeteld. Twee jongens brachten hem als een voddebaal naar boven. En een week later was ik hem kwijt. Hij had overplaatsing gevraagd naar Hamburg en gelukkig gekregen. Het werd nog een knus avondje. Max, Annie en ik dronken de fles leeg, ik liet Gandhi eieren met spek bakken en daarna gingen we verder met drinken. Annie vertelde over Hans Söhnker, Willy Birgel en Wolf Albach-Retty, ik over Jopie Slenterman en Heinrich Himmler, Max over Joe Louis, Primo Carnera en Kreta. Kreta was geen bokser, maar een Grieks eiland. In de oorlog publiceerden ‘Signal’ en andere geïllustreerde Duitse bladen grote foto's van Max, als parachutist uit Junkers springend. Vooral de Kreta-foto was bekend. ‘fallschirmjäger max schmeling über kreta!’ En dan dreunde het onderschrift verder over de heldendaden van de wereldberoemde, geliefde Duitse bokser tijdens de slag om Kreta. ‘Allemaal propaganda-onzin,’ vertelde Max, ‘het hele eiland was al veroverd, er was geen vijand meer te bekennen, er werd geen schot meer gelost en toen mocht ík springen. Filmcamera's in het vliegtuig en op de grond, fotografen waar je maar keek, langzaam en | |
[pagina 97]
| |
laag vliegen, klaar voor opname? ja Herr Schmeling, u kunt, voorzichtig alstublieft!’ Ik had een onvergetelijke avond. Max ontmoet en Floyd gevloerd.
Een van de beroemdste orkesten in Duitsland was dat van Barnabas von Gezy. Het speelde alles, van Roemeens tot jazz, met veel gloedvolle violen, en alles even mooi, want er zat niemand in het orkest die niet een virtuoos was. Over deze Barnabas nu kwam de casinodirecteur met me praten. ‘Herr Kommandant,’ zei de man, ‘ik wil zo graag weer mijn casino openen, maar ik heb geen muziek. Is het niet mogelijk dat Barnabas von Gezy hier komt met zijn ensemble?’ Ik voelde er wel wat voor. Die eeuwige radio begon te vervelen. Zo'n orkest in de stad was weer eens wat anders. ‘Hoe weet u dat die man hier wil komen?’ vroeg ik. ‘Barnabas?’ riep de casinodirecteur. ‘Die komt meteen! Die heeft vroeger vaak voor mij gewerkt en hij vond het hier heerlijk! Hij speelt nu in Hamburg, maar als u het hem vraagt komt hij meteen!’ ‘We zullen wel eens zien,’ zei ik gezaghebbend, want je moet nooit te aardig zijn tegen die moffen, voor je 't weet zetten ze weer een grote bek op. Ik duwde hem weer de deur uit. Ik pakte echter meteen de telefoon. En een week later al arriveerde het complete orkest. ‘Ah, Sylt!’ zei Von Gezy dramatisch, terwijl hij zijn armen spreidde alsof hij het eiland wilde omhelzen. ‘Die Luft! Die Sonne! Die Vögel!’ Op dat moment scheet er een meeuw op zijn hoed. Maar dit terzijde. Het casino ging open, Barnabas dirigeerde zijn virtuozen tot zwijmelhoogte en de casinodirecteur weende van geluk. Hij was me zo innig dankbaar, dat hij een bord ‘Nur für Stadtkommandant’ bij de | |
[pagina 98]
| |
ereloge liet hangen - er mocht niemand anders zitten dan Zijne Excellentie Rijk de Gooyer met zijn gezelschap. Ik zat er bijna elke avond, er viel verder toch niets te beleven. ‘Billemans, ga je mee naar het casino?’ vroeg ik op de tweede avond aan Goof Bilder. ‘Wat moet ik daar doen?’ vroeg Bilder. ‘Ik hou niet van vioolmuziek. Ik hou meer van trompet. Harry James en zo.’ ‘Geen gelul,’ zei ik, ‘ik ga daar niet elke avond in mijn dooie eentje zitten. Je gaat mee, Billemans, and that's an order.’ Bilder ging mokkend mee en sindsdien was hij er niet meer weg te slaan. Hij werd namelijk onmiddellijk verliefd op de vrouw van de casinodirecteur. Ze was jaren jonger dan haar man, een knappe vrouw van een jaar of dertig. Brunhilde heette ze, maar ondanks die Wagneriaanse naam leek ze in niets op het Germanisches Edelweib, blond haar, Dirndltroelajurk en dikke kont. Ze was donker en klein, een tikje mollig, maar verrukkelijk geproportioneerd, ze praatte zacht en melodieus en ze droeg meestal een diep gedecolleteerde jurk die twee stevige roomblanke heuveltjes toonde. Goof hing als een hongerig dier over de rand van de ereloge naast me. Hij ging nog nét niet kwijlen. Hij zuchtte en gromde. ‘Rijk, Rijk, kijk nou toch eens, hoe dat daar loopt, die billen onder die rok, Rijk, en kijk, Rijk, nou bukt ze zich, sjongejonge, wat een geweldige boezem!’ Inderdaad, ik moest het toegeven, het was prachtig. ‘Ik heb nog nooit zo'n mooie vrouw gezien,’ weeklaagde Goof naast me, ‘wat een benen, wat een lichaam, wat een huid, hoe kunnen ze 't zo maken, daar zou ik toch wel úúúúrenlang mee willen...’ ‘Man, schei toch uit,’ zei ik, ‘je ziet toch dat 'r man altijd in de buurt is. Daar komen alleen maar moeilijkheden van.’ ‘Ik geloof dat ik van dat mens hou’ zeurde Goof verder, ‘ik word er gek van, mesjogge, ik moet 'r hebben!’ | |
[pagina 99]
| |
Ik wou dat Bilder eens ergens anders over praatte, dacht ik. ‘Hoor, Billemans,’ zei ik opgewekt, ‘ze spelen de Flight of the Bumblebee, daar ben jij toch zo gek op?’ ‘Alleen als Harry James het speelt,’ zei Goof, ‘en Harry James interesseert me trouwens ook geen reet, wat ík wil, dat is...’ ‘Brunhilde naaien, jajajajaja!’ zei ik ongeduldig. ‘Maar,’ zei ik, ‘wie zegt dat ze jou wil!’ Bilder keek me plotseling aan of ik niet goed bij mijn hoofd was. ‘Waarom-zou-Brunhilde-mij-niet-willen?’ vroeg hij langzaam. ‘Omdat je een vieze, vette, volgevreten zak van een korporaal bent,’ zei ik hartelijk, ‘en je hebt nog platjes ook.’ Hij keek beduusd. ‘Verdomd, je hebt gelijk, die platjes.’ De eerste helft van mijn zin was hem geheel ontgaan. ‘Dus wat wil je nou nog?’ vroeg ik. ‘Brunhilde,’ mompelde Goof automatisch, ‘ik wil Brunhilde.’ Maar door de platjes was hij toch wat ontnuchterd. (Slaan wij thans even de dikke Van Dale op, vrienden. Pagina 1537. Daar ziet u bij platje diverse betekenissen: klein, plat dak; betegeld plaatsje voor of bij de woning; platluis; platboomd vissersvaartuig; schelm, guitje, kwantje. | |
[pagina 100]
| |
Teneinde de platluis te bestrijden, gebruikt men de zogenaamde platluizenzalf, blauwe of kwikzalf, waardoor de platluizen sterven. We verlieten het pand. ‘Misschien is het morgen over,’ zei Bilder hoopvol, toen we naar huis reden. Ik wist wel beter.
Op de kamer smeerde Goof zich nog eens goed in met blauwe zalf. ‘We zullen je wel krijgen,’ zei hij. Ik wist niet of hij het tegen Brunhilde of de platjes had, maar ik piekerde er niet te lang over, want ik kreeg slaap. Ik pakte mijn pistool en schoot in één keer het licht uit. Oefening baart kunst.
De volgende avond was ik wat later in het casino. Toen ik mijn ereloge betrad, zag ik meteen de baret van Bilder liggen. Platjes of geen platjes - hij was er alweer. Maar waar? Ik keek rond en daar zag ik hem warempel dansen met Brunhilde! Hij praatte druk op haar in en ik zag dat ze hem verschrikkelijk aardig vond. Hoe was het mogelijk, zo'n vieze, vette, volgevreten korporaal, die man moest wel een geheimzinnig soort charme hebben die alleen vrouwen zagen. Maar ze wist natuurlijk niet dat hij platjes had. Toen haar man even met een bezoeker stond te praten, trok ze Bil- | |
[pagina 101]
| |
der gauw liefkozend aan zijn oor. Het paar foxtrotte op dat moment langs mijn ereloge. Bilder keek omhoog en gaf me vliegensvlug een knipoog van ik-heb-het-voor-elkaar. Brunhilde keek ook omhoog, maar ze scheen me niet te zien, haar ogen zogen zich meteen weer vast in de kijkers van Billemans. Ze drukte daarbij haar boezem diep in zijn slonzige battle-dress. Even later dansten ze langs haar man. Brunhilde had pijlsnel wat ruimte geschapen tussen zich zelf en Bilder. Ze trok het gezicht van de gastvrouw die beleefd een dansje toestaat aan een der gewaardeerde gasten en Bilder boog hoffelijk in de richting van de casinodirecteur. De man boog vriendelijk glimlachend terug. Een beschaafd toneeltje. ‘Herr Kommandant?’ De ober stond achter me. Ik draaide me om. ‘Ha, die Heinz, breng me maar een bier met een Steinhäger.’ ‘Sofort, Herr Kommandant, danke schön.’ Toen ik weer op de dansvloer keek, was Brunhilde weg. Bilder was trouwens ook weg. Toen ik drie bier en drie Steinhäger achter de kiezen had, schoof Goof ineens naast me op zijn stoel. Hij zag er verhit maar voldaan uit. ‘Ha, die Rijk, leuke avond, hè?’ ‘Waar heb je gezeten?’ vroeg ik. ‘Jaháááá!’ deed-ie geheimzinnig. Hij stak tevreden een Wild Wood Bine op. Toen kon hij het toch niet voor zich houden. Hij wenkte mijn oor naar zijn mond en fluisterde: ‘Brunhilde. Ik heb 'r gepakt!’ ‘Wáár in hemelsnaam? Op de plee?’ ‘Nee, onder het toneel, onder het orkest. Daar komt niemand en het is er stikdonker. Je kan er alleen maar liggen en je ziet geen barst, maar dat geeft niet.’ | |
[pagina 102]
| |
Hij wreef zich in zijn handen. ‘Morgen weer!’ zei hij genotzuchtig. ‘Maar die platjes dan? En die blauwe zalf?’ ‘Heeft ze niks van gemerkt, man. Ik zeg toch, het was er hartstikke donker!’ En toen zag ik Brunhilde uit een deur naast het toneel komen. Rustig liep ze de zaal in alsof ze in de kleedkamer even een aspirientje ingenomen had en de hoofdpijn nu gelukkig weer een beetje zakte. Haar kapsel zat keurig, waarschijnlijk gauw even opgekamd voor het toiletspiegeltje. Erg handig gedaan. Alleen had ze beter voor een grotere spiegel kunnen gaan staan. Want nu wist ze niet dat haar jurk vol blauwe kwikzalf zat. Ik keek naast me. De stoel van Bilder was leeg. Toen ben ik ook maar weggegaan. Het laatste beeld dat ik opving: de casinodirecteur, die verbijsterd op de jurk van zijn vrouw wees...
Wat heeft Brunhilde voor een verklaring gegeven? Hoe kun je waarschijnlijk maken dat je even naar de kleedkamer gaat en dan terugkomt met een jurk vol blauwe kwikzalf? Daar heb ik nog vaak over nagedacht. Allerlei mogelijkheden heb ik bij me zelf geopperd. Brunhilde: | |
[pagina 103]
| |
mijn hele jurk ingesmeerd met die rotzooi. Maar je kunt gerust zijn, Otto, we krijgen die nachtvergunning!’ Ik heb geen idee. Goof Bilder heeft het ook nooit te horen gekregen. Misschien deed ze het én om de nachtvergunning voor haar man én omdat ze gek op hem was. In elk geval heeft ze, toen de platjes dood waren, nog vele malen met korporaal Bilder onder de Bühne gelegen. En Barnabas maar spelen: ‘Was kann so schön sein wie deine Lieieieieiebe...!’ | |
[pagina 104]
| |
Ik heb een half jaar op Sylt gezeten. Het was een paradijselijke tijd. Er viel ten slotte steeds minder te doen en op het laatst leefden we als halve wilden. Ik lag het grootste deel van de dag aan het strand, reed in mijn zwembroek door de stad, schoot op lege bierflesjes, at er goed van, danste zwoele tango's met blonde Ilse van het postkantoor, was zo bruin als een neger, zo gezond als een vis en zo lui als de pest. Helaas, er is een tijd van komen en een tijd van gaan. De majoor kwam kijken, constateerde dat ik geen fluit te doen had en riep me terug naar Hamburg. Op mijn plaats werd een astmatische adjudant neergezet die wel een beetje frisse lucht kon gebruiken. Goof Bilder moest ook mee terug. De laatste avond namen we hartstochtelijk afscheid van beautiful Sylt. Goof onder het toneel met Brunhilde en ik in een duinpan met Ilse. We renden elkaar gebronsd en bloot achterna door het zachte zand, de avondwind fluisterde in het duingras, de zee ruiste het eeuwige lied van de golven, kortom: precies een slechte Zweedse film, maar daarom niet minder smulmanshuizen. Ik heb nog jarenlang met Kerstmis een kaart van haar gehad. Ze was toen getrouwd met de directeur van het postkantoor. ‘Lieber Rijk! Ein Weihnachtsgruss aus Sylt! Ich habe jetzt schon 3 Kinder! Hans-Joachim, Carl-Jürgen und nun is auch die süsse kleine Hannelore gekommen! Fröhliche Weihnachten wünscht dich deine alte Freundin ilse.’ Toen ze bij 6 kinderen gekomen was, is ze ermee opgehouden. Met kaarten sturen, bedoel ik.
Nog één dienstverhaal, mensen, dan schei ik ermee uit. Ik kan nog | |
[pagina 105]
| |
wel honderd bladzijden doorpraten over mijn diensttijd, maar je kunt een boek ook te dik maken. En aangezien u dit boek waarschijnlijk de rest van uw leven elke avond voor het slapen gaan wilt lezen moet ik het niet te dik maken, dat is onhandig in bed. Maar dit ene verhaal over Goof Bilder mág ik u niet onthouden. Zet u schrap. Het is een immoreel verhaal. Een onfatsoenlijke story. Een geschiedenis die eigenlijk niet verteld kan worden. Misschien wilt u het liever overslaan? Enfin, kijkt u maar. Volg uw geweten. We lagen in Hamburg en Goof Bilder zei tegen mij: ‘Rijk, ik heb nu een vrouw leren kennen, geweldig. Een hele lieve vrouw. Ze woont ergens achter Altona. En die vrouw, die heeft het een beetje moeilijk.’ ‘Financieel?’ vroeg ik onnozel. ‘Nee, seksueel,’ zei Goof, ‘ze kan maar niet klaarkomen. En nu heb ik verteld van jou, en dat je een goeie vriend van me bent, en nu was het de bedoeling dat we haar eens met z'n tweeën pakten. Want het is zo'n lieve vrouw en ik vind het zo zielig: bij haar duurt het heel lang en bij mij is het in een wip gebeurd. Dus als jij er nu opstapt als ik klaar ben, dan lukt het misschien. Wat vind je daarvan?’ ‘Ach, wat zal ik zeggen,’ zei ik neutraal. Maar ik was toch wel nieuwsgierig naar dat mens en op een avond stapten we samen in de jeep, bestemming Emmy von S. We kwamen bij een riante villa. Bilder belde aan, naar mij knipogend en op de deur wijzend van: let op wat je nou te zien krijgt! En inderdaad, niet mis. De vrouw die opendeed, was struis, een jaar of 37, 38, knap gezicht met grote blauwe ogen boven een boezem van belang. ‘Ach, das ist der Reich!’ zei ze. ‘Jaja,’ zei Goof, ‘der Wissenschaftler!’ Goof bleek verteld te hebben dat ik student medicijnen was - waar- | |
[pagina 106]
| |
schijnlijk om de dubieuze zaak een wetenschappelijk tintje te geven. Ze nodigde ons vrolijk babbelend in de kamer. Daar zat haar man, een afgezwaaid Wehrmachtsofficier. Hij stond moeilijk op, gaf me een hand, ging weer zitten en begon meteen over de Krieg te praten. Hij had in Rusland gevochten, vertelde hij, en daar was hij gewond geraakt. Hij zat nu maar thuis, hij was Kriegspatiënt. Ik kletste vrijblijvend terug. En ik vroeg me af: hoe moest dat allemaal met die vent erbij? Daar had Bilder niets van gezegd. Ik had gerekend op een gefrustreerde weduwe. Maar dit was andere koek, dit zat helemaal niet snor. Bilder zei ineens: ‘Ach Himmel! Ik had nog wat meegebracht!’ Hij holde naar buiten en haalde een fles cognac uit de jeep. Emmy pakte glazen en Goof schonk de man een bierglas vol. Voor ons schonk hij piepkleine glaasjes. De Duitser pakte het bierglas, zette het aan de mond, verfijnd nippen was er niet bij. Klokkerdeklokkerdeklok - weg! Bilder schonk hem meteen weer zo'n glas in. Klokkerdeklokkerdeklok - weg! En toen viel de man bewusteloos achterover. Ik wist niet wat ik zag. Alsof het afgesproken werk was tilden Emmy en Goof hem op, gooiden hem op de divan en trokken zijn broek uit. Hij had een prothese, zo'n leren been. Goof en Emmy maakten met routinegebaren het been los - was het dagelijks werk? - en zetten het netjes tegen het dressoir. Daarna zeulden ze hem naar boven, waar ze hem in zijn bed kwakten. Ik had andere voorstellingen van een ‘lieve vrouw’, maar misschien ben ik overgevoelig. Bilder en de lieve vrouw kwamen weer naar beneden. Emmy giechelde en zat al aan haar ritssluiting te peuteren. ‘Rijk, jij eerst of ik eerst?’ vroeg Goof. ‘Ga jij maar eerst,’ zei ik gul. ‘O.K.,’ zei Goof en hij verdween met de vrouw in een klein zijka- | |
[pagina 107]
| |
mertje, eerst hoorde ik ze praten, toen hoorde ik bedgepiep, gniffelen en zuchten. Ik zat in mijn eentje in die kamer, tegen dat leren been aan te kijken. Ik had er niet zo'n aardigheid meer in. Ineens hoorde ik Goof roepen: ‘Kom op, Rijk, ik ben zover!’ Ik stond op, liep naar de buitendeur, stapte in de jeep en reed terug naar de mess. Een uur later kwam Bilder binnen. Hij keek verbaasd en zei: ‘Waar bleef je nou?’ Tsja, hoe leg je dat uit.
Mijn glorietijd eindigde in de lik. Bilder en ik sloegen op een avond twee Duitse politieagenten het ziekenhuis in. Ze waren onbeschoft en toen gaven we ze een pak rammel met hun eigen gummistokken. We kregen allebei drie weken zwaar. In die tijd liep net mijn contract af. Ik had er ineens geen zin meer in, tekende niet bij, maar stapte op de trein naar Holland. 1947 - terug van weggeweest. |
|