Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bloesemtak (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bloesemtak
Afbeelding van BloesemtakToon afbeelding van titelpagina van Bloesemtak

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.86 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bloesemtak

(1956)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Aurora

Dokter: Wel vent, hoe gaat het er mee?

Edwin: Dank u. Heel goed. En met u?

Dokter: Hoe oud ben je ook weer?

Edwin: Elf jaar. En u?

Dit soort antwoorden van Aurora's jongste kind was niet ongewoon tegenover de dokter, en hij lokte het graag uit, ook thans weer. Edwin had een lichte neiging tot vetzucht; hij was langzaam in zijn bewegingen, gesloten van nature, en dromerig van blik, maar achter zijn blik klaar wakker. De winter deed hem telkens een beetje kwaad, en Van Marle tobde daar bij voorbaat over. Aurora niet; maar, ofschoon haar sterke moederlijke intuïtie wel dadelijk inzag wat Edwin scheelde, en zij ook de geneesmiddelen wist, riep zij er toch altijd hun dokter bij. Edwin

[pagina 25]
[p. 25]

was een zwak kereltje, en hij had nu weer koorts; ze had het reeds aan het lichter grijs van zijn ogen vastgesteld. Hij was, ook als ze het objectief bezag, een bizonder kind. Hij hield van alle beesten; hij stond in een bepaalde relatie tot sommige insecten. De vlinders leken zich gewillig door hem te laten vangen, bijen en wespen kropen over zijn handrug zonder ooit te steken, en hij streek ze voorzichtig weg met een vogelveer.

Zijn ouder zusje Aletta was nieuwsgierig meegekomen met moeder en dokter. Dit kind was nooit ziek en in elk opzicht naar de norm, maar ook niet meer dan dat. Ze aardde naar haar vader in de bouw, echter zonder enige zwakte in de houding. Aurora was levendig, haar dochtertje bij tijden uitbundig. Ze wist zich echter, als dit nodig was, in te tomen; ze streelde even Edwins handje. De patiënt sloeg er geen acht op.

Het huis der Van Marles lag aan de Prins Hendrikkade. Zij bewoonden het bovenstuk, verdeeld in een vertrek voor het personeel, daarachter het privékantoor van Van Marle, daarboven him huis- en slaapkamers, de zolder voor de kinderen. De voorkant gaf een prachtig uitzicht op het Oosterdok, maar lag vrijwel pal noord, werd in de zomer even afgetast door de zon, en zou bij vorst en wind ijzig zijn geweest zonder de dubbele ramen. Het huis had een fraai begin-achttiende-eeuws inwendige, met bevallige spiraaltrap langs de lichtkoker, tot de kantoorverdieping. Verder omhoog waren de trappen recht en steil. Beneden huisden Max Nathans en zijn vrouw Esther. Max had een zwak voor Aurora. Hij was indertijd gepromoveerd bij haar toen nog jeugdige vader, over een onderwerp van staatsrecht, hij kende het huis op de Leidse Hooigracht, en hij was daar Aurora wel als klein kind tegengekomen.

- Uw plaats hoort eigenlijk aan deze zijde van de groene tafel, zei professor Arnolf aan het eind van de promotietoespraak.

Max had aan die wenk geen gevolg gegeven. Hij ging naar

[pagina 26]
[p. 26]

Amsterdam terug, trouwde, en beheerde zijn vermogen, dat van zijn vrouw, en dat van sommige familieleden in het buitenland. Enig beroep oefende hij niet uit. Hij speculeerde samen met Termunten, maar veel voorzichtiger dan deze. Kinderen bleven hun onthouden. Vlak voor de bezetting van Nederland gevlucht naar de Verenigde Staten kon hij na de vrede zijn oude huis ongeschonden weer betrekken. Hij vroeg haar toen te komen inwonen. Familie wenste hij niet in huis, vreemden ook niet; toch moest hij door de woningnood kamers beschikbaar stellen. Uit oude genegenheid voor zijn promotor, voor de naam Arnolf alleen reeds, kwam hij tot zijn verzoek. Van Marle interesseerde hem niet; hij nam hem op de koop toe.

Aurora en Van Marle hielden van oude huizen; zij verlieten hun cliché-verdieping aan de Weteringschans, die ook te klein was geworden, zonder enig hartzeer. De verhouding met de nieuwe inwoners werd nimmer bepaald vertrouwelijk. Esther zou dat wel gewenst hebben, maar vertrouwelijkheid lag niet in de lijn van Max. Ook de Van Marles verlangden geen intiemer contact. De verhouding was negatief op zijn allerbest.

Max zat al gauw tot over zijn oren in procedures van rechtsherstel, hemzelf en zijn verwanten betreffend. Dat beviel hem. Hij procedeerde verwoed mee, maar was zo verstandig de leiding te laten aan zijn advocaat, een verre neef, Mr. Effraïm. Op zijn aanbeveling had ook Van Marle deze als raadsman genomen, de enkele keren dat hij rechtsbijstand behoefde.

Aurora bracht nu een tweede kop tee in het bediendenkantoor, aan de bouwkundig tekenaar en de typist die een bestek uittikte. Van Marle schreef zijn bestekken, ook de eenvoudigste, altijd zelf. Hij schreef een duidelijke, dikke, schoolse hand, en het enige merkwaardige vormden de talrijke punten en gedachtenstrepen midden in zijn zinnen. Zij vervulden geen functie; zij waren alleen de verstoffelijking van zijn nadenken. Zij openbaarden een

[pagina 27]
[p. 27]

zekere traagheid van denkleven, maar ook verantwoordelijkheidsgevoel. De brieven uit zijn verlovingstijd leken in hun interpunctie precies op zijn bestekken. Aurora had er enige bewaard.

Aurora behoorde tot hen die door hun enkele stille binnenkomen het hele vertrek vullen, plotseling, zoals een sterke hoogtezon plotseling doet met zijn boterachtige, frisse geur, tot in de verste hoeken. Ze had dit onverklaarde nu eenmaal over zich. Ze wist er niets van.

Ze hield even stil aan de zwarte ruiten. De overgordijnen werden hier nooit dichtgeschoven. Dit waren twee ramen van een kantoor. Een kantoor is publiek domein. Dat moet naar buiten kunnen blijken, bij daglicht door naambord, bij donker door sterk kunstlicht. Om zes uur werd het kantoor gesloten. Ze keek in de diepte. Het was half zes, en het verkeer over de straatweg reeds iets verminderd. De straatlantarens, de eerste uren nog op de achtergrond, begonnen hun eeuwenoud gezag te heroveren dat zij de hele nacht zouden vasthouden. Het was het gezag van de melancholicus, dacht ze, althans in de winter. Vooral de lichtplekken op de bestrating waren droefgeestig, meer dan de duisternis daartussen. Aan de voet der ijzeren palen zag ze het schijnsel liggen als plekken stuifmeel, bijeengeblazen door een gure tocht, onvruchtbaar, doelloos. Het straatlicht bezat ontegenzeglijk des zomers groter levenskracht. De macht der seizoenen was enorm, en werd toch zo weinig begrepen. Aan de overkant van het water schoof het lint van een uitgaande trein over de dijk, een vlasbleek lint.

De frisheid van Aurora was die van de versatiele mens. Ze voelde zich, wat niemand recht begreep bij zo'n man als Van Marle, volmaakt gelukkig in haar huwelijk. Maar ze kende ogenblikken van dromerige inkeer. Van Marle merkte daarvan niets in zijn blinde verering. Maar voor zichzelf zei ze dat er dan een vlies lag

[pagina 28]
[p. 28]

over het hemelblauw boven haar leven. Haar melancolieën waren even vaag als zulk een vlies. Tegenover de werkelijke dingen stond ze onvervaard en geneigd tot groot optimisme, ook niet zonder humor. Om Edwin maakte ze zich geen zorg; ze wist dat hij geen gevaar liep. Van de opdracht der kerk was ze zeker; ze wist dat de aquarellen uitmuntten en de doorslag zouden geven als er nog enige aarzeling mocht bestaan. Maar op zulke ogenblikken stond ze onzeker tegenover wat groot was en tevens onbestemd, misschien geducht, misschien ontzettend. Niemand viel te vertrouwen, en ze vertrouwde ieder. Lag er ergens bedreiging of was het inbeelding? En terwijl ze dit dacht, staande aan het raam, starend omlaag, en met de vingers der hand die het glasgordijn terzijde hield licht geplaatst op de ruit, stond ze zonder dit te weten, zij, vrouw van bijna veertig jaar, als een jong meisje.

De telefoon ging, maar eer de schel had geklonken was het moment reeds voorbij.

- Meneer voor u, mevrouw Van Marle, zei de typist.

Ze deed overschakelen op het privékantoor achter.

- Alles praktisch in orde, Aurora.

- Prachtig. Gefeliciteerd, hoor. Maar ik heb er ook geen ogenblik aan getwijfeld.

- Ik wel... Zeg, hoe is het met Edwin?

- Niets bizonders. Een beetje ontstoken amandelen, net zoals we dachten. Wat koorts natuurlijk ook. De dokter is juist geweest. Knippen raadt hij af... Maar vertel eens wat meer. Ben je nog in de kerk?

- Neen, dat wou ik net zeggen. Kunnen Termunten en ik je komen afhalen? Hij wil graag kennis met je maken.

- Met alle plezier. Maar waarom moet je me afhalen?

- Hij heeft ons te eten gevraagd.

- Bij hem thuis?

[pagina 29]
[p. 29]

- Neen, in een restaurant. Ik bel nu uit een café. We zitten er samen. Edwin zal toch wel geen bezwaar zijn?

- Helemaal niet. Aletta blijft vanavond hier. Maar vertel verder.

- Och, dat doe ik later wel. Nu geen tijd. Hij wacht op me.

- Dus ze hebben het aangenomen?

- Zoals ik al zei, praktisch wel. Officiëel moet het hele kerkbestuur beslissen, maar dat is een formaliteit.

- Ja, een formaliteit omdat je werk zo goed is.

- Dat schijnt wel zo.

- Neen, dat schijnt niet. Het is. Vonden ze de aquarellen niet mooi?

- Ja, misschien te mooi. Je weet hoe ik daarover denk.

- Als je er maar niet over praat.

- Zo stom ben ik niet.

- En hoe vonden ze de gevelsteen?

- Nog wat vreemd, maar die zal er ook wel komen.

- Zei Termunten daar nog wat van?

- Hij neemt dat ook voor zijn rekening.

- Fijn. Vonden ze de naam niet prachtig?

- Wat?

- Die naam Met Jezus in 't schip.

- Ik geloof van wel.

- Ik hoor aan je stem dat je weer te bescheiden bent, Anton. En zeiden ze nog iets over dat dak?

- Ja, dat viel wel in hun smaak.

- En over die plattegrond als een anker?

- Neen, daar is niet over gesproken.

- Je bedoelt: daar heb ik niet over willen spreken.

- Kunnen we je dadelijk met de wagen halen?

- Over een half uurtje. Eerst me nog even opknappen.

- Waarom? Termunten en ik blijven zoals we zijn.

- Ja maar, Anton, leer dan toch eindelijk eens van je vrouw. Ik

[pagina 30]
[p. 30]

kan niet zo in mijn huisjurk weg. Een half uur, langer niet. Waar zitten jullie?

Hij noemde de naam en vervolgde:

- O ja, zeg, één ding moet ik je nog vertellen. Hij kent Nathans, van vroeger. En hij kent ook enigszins je vader. Hij heeft met Nathans college gelopen bij de oude heer. En dan, maar dat is minder prettig, hij weet ook dat we bevriend zijn met Leo. Hoe hij daarachter gekomen is weet ik niet. Conrad kan daar toch niet over hebben gesproken, bij de verhouding tussen die twee. Maar hij wist er toch van. Enfin, hij ging er niet op door, gelukkig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken