Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rood paleis (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rood paleis
Afbeelding van Rood paleisToon afbeelding van titelpagina van Rood paleis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rood paleis

(1936)–F. Bordewijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

Tijs glijdt uit

Dit was het bedrijf met toekomst, de autohandel. Hij kocht zich in in een bestaande zaak die agent was van de Peugeotfabriek. Tijs kocht er nog een agentschap bij van een ander fransch merk: de Dion-Bouton.

Hij nam eerst een informatie omtrent het bedrijf. Er was niets ongunstigs van bekend, wissels werden op tijd betaald. Hij nam ook een informatie naar zijn vennoot. Een man met energie. Het gaf vertrouwen dat het een gehuwd man was met drie kinderen.

Tijs deed een firmacontract opstellen door een advocaat. Hij nam deel voor een halve ton, voorloopig. De zaak werd verplaatst naar een ander pand, meer centraal gelegen.

De zaak was in de hoofdstad gevestigd. Tijs zou er dus voortaan wonen. De bezwaren van zijn aanstaande vrouw tegen het stadsleven telden niet. Ze moest haar afkeer maar overwinnen. De Achterhoek was niets voor hem. Hij zei het ronduit, want hij zat om den drommel niet onder de plak.

Marie van Dam gaf toe, ze zouden nu gauw gaan trouwen. Het gezicht van den zwarten Tijs was in dezen tijd iets minder verschroeid, het geel in zijn oogen liep terug. Hij toonde een werklust, die zijn vennoot haast veront-

[pagina 185]
[p. 185]

rustte, hij liet zich avonden en nachten lang voorlichten, koopmanschappelijk en technisch. Voorloopig reisde hij nog niet naar de fabrieken, dat deed de vennoot, zijn beurt kwam later. Hij stak vol werklust, maar was te zakelijk om zich te overschatten.

Hij vertelde niets eer het contract was geteekend. Toen zocht hij Leroy op. Henri was afwezig, hij was voor zijn plezier naar Frankrijk, denkelijk naar het zuiden. Men wist het niet, men had nog geen bericht gehad. Hij zou in elk geval over veertien dagen weer op kantoor zijn.

Beroerde vent, dacht Tijs, die eclipseert zonder waarschuwing. Hij kon zijn triomf niet kwijt, hij liep er dien avond mee naar Rood Paleis.

Het was zijn laatste bezoek. Voortaan bestond het huis voor hem niet meer. Getrouwd wilde hij er niet komen, hoe sterk hij ook zijn kon. En getrouwd was hij spoedig.

- Jij bent natuurlijk getuige, had hij tegen Henri gezegd.

Henri nam het aan. Er bestond geen wezenlijke vriendschap tusschen hen, maar Tijs had niet veel keus van presentabele getuigen. En wat deed het er toe, hij was wel eens graag getuige, het was een afwisseling van de eeuwige begrafenis. Bovendien was hij zeker

[pagina 186]
[p. 186]

even decoratief in de trouwzaal als aan de groeve.

Finda haakte zich aan Tijs vast. Zij had weer haar manier van vasthaken als een vlinder dien men ook zoo moeilijk aan de gevouwen vleugels kan loskrijgen van het blad. Men hoort het scheuren van de pootjes bij het voorzichtig lostrekken.

Vanavond hinderde het Tijs evenmin als de te nauwe oogen.

Mevrouw Doom verscheen niet, zij ook was op reis. Hij keek de vrij volle zaal in. Verscheidenen kende hij van aanzien. Daar zat de pelsman die na hem gekomen was. De pelsman keek naar Finda. Tijs besprak haar voor dien avond.

- Ja, zei ze aarzelend.

Toen zag ze een uitdrukking, die nieuw voor haar was.

- Ja, zei ze stellig.

Hij liet haar even spelen en even dansen. Toen danste hij met haar. Hij dronk niet heel veel champagne, maar vandaag kon hij er slecht tegen. De roes had hem te pakken, hij kwam eerst tot besef toen alles boven was gebeurd. Hij zag zich in een vervloekt kabinet van wulpsch rood. De man met de voornemens keek zoo kwaadaardig dat ze een kussen greep om zich tegen een klap te beschermen,

[pagina 187]
[p. 187]

echter niet te opvallend. Mannen konden vreemd zijn vóór, tijdens en na.

Hij sloeg niet, hij liep zonder een woord weg, zonder fooi. Ze was dolnijdig, ze had een kolossale fooi verwacht, morgen zou ze zich wreken, in de keuken, bij het ontbijt, met het verhaal van een man, zóó volwassen en onervaren als een kind.

Tijs liep ineens door naar zijn hotel. Hij zat in het donker van zijn kamer. Wel dacht hij aan zijn aanstaande vrouw, maar hij was egoïst, hij dacht in de eerste plaats aan zichzelf.

In het donker beeldde zich eensklaps een jeugdervaring in scherpste omtrekken af.

- Hoe oud bent u, mijnheer?

- Negentien en een half.

- O, gaat u dan maar binnen.

Hij was nog geen achttien. Hij betaalde zijn kwartje en stond in het anatomisch museum. Men mocht er niet in onder twintig jaar. Zijn hart bonkte, hij staalde zich, hij had nog nooit zooiets gezien. Waspreparaten, de slapende Venus, aan de rechterhelft een volmaakt gebouwde jonge vrouw, aan de linker haar interieur, hoogst afschuwelijk. Ook origineele stukken, een tweeling drijvend in een flesch sterk water, met een breed gemeenschappelijk hoofd en een schreimondje. Zijn

[pagina 188]
[p. 188]

biologische tegenvoeter in was, de thoracopagus. Andere spelingsvormen der fantasierijke natuur.

Dan boven, een deur met ‘alleen voor heeren’, een heks en een dubbeltje extra entree. Hier in een pijpenla door één gasvlam verduisterd stonden in twee rijen vitrines de dingen waaraan hij thans hoofdzakelijk dacht, de schemerige waskneedsels maakten hem zwak onpasselijk. Maar hij keek de rijen langs, hij keek, las de opschriften en keek. Bubonen, harde chancre, spaansche mantel, tertiaire lues.

Verdomd, wat moet ik doen, dacht hij, als ik dat allemaal krijg? Naar een dokter gaan, nu al? Heeft het zin, maak ik me niet ridicuul? Hij was egoïst, maar hij had een primitief fatsoen. Hij ging niet naar een dokter, hij schreef een brief naar den Achterhoek. Een man om te grienen als een kalf van berouw was hij allerminst. Hij zag zich niet met zijn hoofd op de knieën van zijn aanstaande vrouw en zijn knieën op het zeil. De man van de onkwetsbaarheid, van het piédestal schreef een brief en liet haar vrij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken