Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Drie vergeten novellen (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Drie vergeten novellen
Afbeelding van Drie vergeten novellenToon afbeelding van titelpagina van Drie vergeten novellen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

Scans (6.51 MB)

ebook (3.11 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Drie vergeten novellen

(1913)–A.L.G. Bosboom-Toussaint, Cd. Busken Huet, Simon Gorter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Van A.L.G. Bosboom-Toussaint, Cd. Busken Huet en Simon Gorter


Vorige Volgende

VI.

De derde dag openbaarde, met nieuwe verwoestingen, nieuwe bevestigingen van hetgeen door George was voorspeld geworden. De nacht was erg geweest. Hij had dien in een toestand van onafgebroken ijlen doorgebragt. Duizend beelden en herinneringen, op het wonderbaarlijkst dooreengemengd, waren door zijn ontstelden geest gevaren, en hadden zich in een stroom van woorden een uitweg gebaand. Daarop was een staat van uitputting en verdooving, niet van rust of geregelden slaap, gevolgd.

Bij het ontwaken uit die bewusteloosheid, had Julia, honderdmaal afwezig, maar altoos tegenwoordig wanneer hij iets noodig had, hem op zijn verlangen een weinig frisch water te drinken gegeven. Terwijl hij dronk werd er beneden aan de straatdeur gescheld. Hij begreep uit het dof geluid, anders veel doordringender in dit gehoorig huis, dat men te zijnen behoeve de schel omwoeld had.

- Is er zooveel aanloop? vroeg hij.

Zij had niet noodig dat hij haar op den weg hielp van deze vraag; zij had gezien dat de ongewone, half gesmoorde klank zijne aandacht trok.

- Gister heeft den ganschen dag de deur niet stilgestaan, zei zij. De halve stad is naar u komen vragen; en ofschoon men doet wat men kan om geen gedruisch te maken, is er toch altoos meer leven dan u dienstig is.

- Waarom hebt gij ook geen briefje voor het glas gezet? Men behoefde dan niet aan te schellen.

[pagina 59]
[p. 59]

Julia had niet gedurfd. Zij vond er iets wanhopigs in. Zij kon zich niet herinneren dat een patient, voor wiens glasruiten een briefje had gestaan, ooit weer beter was geworden. Zij had even goed haar mans doodvonnis kunnen onderteekenen, als uit eigen beweging dat briefje schrijven. Nu evenwel George er zelf van sprak trad zij naar de tafel, kreeg papier en inkt, en vroeg, zich vermannende:

- Wat zal ik er opzetten, George?

- ‘De patient heeft een zeer onrustigen nacht gehad en is hoogst zorgelijk.’ Als de vriendjes dat lezen, zullen ze wel begrijpen hoe na dokter George er aan toe is.

- De halve stad naar mij komen vragen, vervolgde hij binnen'smonds, terwijl Julia schreef. De halve stad! Ja, ik had er regt veel schik in om hunne polsen te voelen en ze weer beter te maken. De arme drommels vooral, hoe meer hoe liever. Ook dat is nu gedaan. Maar waartoe gezucht? Wie weet hoe weinig of er zijn, onder dien stroom belangstellenden van thans, die over eene maand zich nog herinneren zullen dat ik er geweest ben? dat ik getracht heb hun van dienst te zijn? De halve stad! Wie is daar?

Deze vraag gold een fluisterend gesprek dat aan de deur der slaapkamer tusschen Julia en iemand daarbuiten gevoerd werd.

- Het is onze Jan (hun oudste zoontje), zei ze; er is een groote brief bezorgd van het postkantoor, en dien wou hij u zelf komen brengen.

- Neen, Julia, de kinderen mogen nog niet bij mij komen. Wat is dat voor een brief? Laat zien.

De kleine Jan trok teleurgesteld af. Julia nam den brief aan en bragt dien aan George. Het was een breed, langwerpig paket, met een groot lak digt gemaakt, en van zeer officieel voorkomen.

[pagina 60]
[p. 60]

- Benoemd, benoemd! riep George, schoon hij naauwelijks tijd had gehad om een blik te slaan in het geschrift. Julia, ik ben benoemd, - maar het is te laat!

Zij nam den brief dien hij haar overreikte. Het was een afschrift van het Koninklijk Besluit, door den Minister van Binnenlandsche Zaken mede onderteekend, waarbij George tot hoogleeraar aan de Universiteit te X. werd aangesteld. De loopende geruchten hadden ditmaal waarheid gesproken.

Deze zamenloop van aandoeningen was haar te veel. Op het oogenblik-zelf waarop aan zijne langst gekoesterde en vurigste begeerte werd voldaan, waarop hem de betrekking werd aangeboden die in zijn oog de benijdenswaardigste ter aarde was, waarop zij, de echtgenoot van zulk een man, hem aan haar hart zou hebben willen drukken en de gansche wereld haar dankbaren hoogmoed verkondigen, op dien eigen oogenblik droeg zij de bewustheid met zich om, dat van den schoonen droom geen trek, geen stip verwezenlijkt zou worden, wijl, morgen welligt, de dood zou komen en haar alles, alles ontrukken! Het bittere der tegenoverstelling was meer dan zij dragen kon, en zij barstte in tranen los.

- Julia, sprak hij, droevig maar met overtuiging, want het schouwspel van haar leed deed hem zijn eigen aandeel in de teleurstelling vergeten en schonk hem kracht om haar ook nog in dezen nood op te beuren; Julia, herinnert ge u die vier regels van Bilderdijk, waarvan ge zeidet dat ze al te mistroostig waren, en waarmede ik u plagend antwoordde, als gij u te veel van mijne toekomst beloofdet?

Zij zag niet op en bleef weenen, met de beide handen voor de oogen gekruist.

- Ik meen, hernam hij, - en daar was groote geest-

[pagina 61]
[p. 61]

kracht noodig om, al was de stem flaauw, met zoo volmaakte helderheid van geheugen, in oogenblikken als deze, zonder overspanning, zonder een zweem van gemaaktheid, de woorden aan te halen van den Dichter, zijn lievelingsauteur in uren van verpoozing, en in wiens reusachtige ideeënwereld hij Julia menigen keer met welgevallen had ingewijd en rondgeleid, - ik meen waar hij zegt:

 
Neen zeker, roem was nooit de moeite waard van 't leven;
 
En ook van 't sterven niet, al schikt men 't nog zoo op.
 
Ik ken 't allooi dier munt, zoo ruimschoots uitgegeven;
 
Ze is 't halve zand niet waard van éénen kerkhofschop.

Het halve zand niet, Julia, niet eenmaal het halve zand! Hoe bitter klinkt het. Gij woudt het nooit gelooven, en ikzelf geloofde het alleen om u te plagen, en omdat ik de stoutheid der gedachte bewonderde. Maar nu zien we toch dat het zoo is. Wat geeft zij mij nu, die glorie, waarvan het bezit mij zoo begeerlijk scheen? Kom, wees een dappere vrouw, en laat het niet van ons gezegd worden, Julia, dat het verlies der aardsche dingen ons van de wijs heeft gebragt.

- Ach, George, begon zij door hare tranen heen, het valt mij zoo hard, zoo schrikkelijk hard, met u te moeten zeggen: het is te laat! Gij zoudt er zoo geschikt voor zijn, de geleerde wereld zou u zoo op prijs stellen, en de studenten zouden zooveel van u houden. Gij zoudt zooveel goed kunnen doen. Mag van dit alles nu niets gebeuren?

- Mag? Mag? Moogt gij, Julia, sprak hij met krachtsinspanning, - want ook bij hem was de kleingeloovige eerzucht inwendig spokende en opspelende, - moogt gij uwen man het offer zwaarder maken dan het reeds is, door aan zijn eigen lustopwellingen naar de verboden vrucht uw vleijende klagten toe te voegen, die zijne ijdelheid streelen? Doen wij niet

[pagina 62]
[p. 62]

belijdenis van aan betere dingen te gelooven dan het genot der bevredigde eerzucht? Laat ons wijzer zijn en niet doen zooals de boomen; en daar wij altoos de handen hemelwaarts hebben gedragen, willen wij trachten met onze wortels niet al te vast te zitten in de aarde.

Aan deze taal herkende zij haren man. Zoo was hij altoos geweest: vol fijn gevoel, vol diepen ernst, vol vromen zin, een vijand van geleende vormen, een vriend van vriendelijke taal, een humorist tot midden in het tragiesche, en in één woord, een dier verschijningen, die u op het hoogere leven belust maken, omdat zij het in zamensmelting vertoonen met de beelden en de spraak des dagelijkschen levens; een dier reine typen, die men zich, helaas, moet vergenoegen te schetsen of - te scheppen, wanneer men wenschen zou er iederen dag mede te verkeeren en ze in alle binnenkameren te ontmoeten. Zij vermande zich en wischte haar tranen af.

- Uw vrouw zal altoos een kind blijven, George, in vergelijking met haar man. Doch wanneer de kinderen berouw hebben en beloven dat zij het niet weer zullen doen, niet waar, dan worden zij op nieuw in genade aangenomen?

Hij knikte haar vriendelijk toe.

- Blij toe, Julia, dat wij de bui hebben doorgestaan. Wilt gij mij nu, behalve uwe belofte van beterschap, ook nog dit beloven dat gij dezen storm niet ten tweedemale zult aanhitsen?

- Hoezoo?

- Wanneer onze vrienden buiten de stad het uit de courant vernemen, zal het brieven van gelukwensching stroomen. Natuurlijk. Zij weten niet dat ik sterven ga, en zullen denken er mij heel veel plezier mee te doen. Maar gij begrijpt, Julia....

[pagina 63]
[p. 63]

- Ik begrijp, George, dat wij die verzoeking moeten vlieden. Wees gerust, ik zal de gelukwenschingen ongelezen ter zijde leggen.

Zoo was wederom een der ketenen verbroken, waarmede wij menschenkinderen, de een onder dezen vorm, de ander onder een anderen, aan de aarde zijn vastgekluisterd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken