Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Op weg naar Londen

Op woensdag 21 november is het zo ver. De mars naar Londen kan beginnen. Nelis heeft er geen idee van hoe ver dat is, ze beseft helemaal niet dat het nog vele weken kan duren eer ze daar zijn. Weken van zwoegen over onbegaanbare wegen, weken misschien ook wel waarin men zal moeten vechten tegen de legers van koning Jacobus. Uit de stukken die ze op het secretariaat ziet weet Nelis dat de Engelse koning bij zijn leger in Salisbury is, uit verhalen die ze hoort vertellen weet ze dat die koning lijdt aan slapeloosheid en langdurige neusbloedingen.

Dat blijven allemaal wat vage gegevens zolang ze niet weet hoe ver de ene plaats van de andere af ligt. Er zijn wel kaarten op het kantoor, maar daar mag ze van de klerken niet op kijken. ‘Dat is niet voor kleine jongetjes,’ zeggen ze. Het is een van de vele klei-

[pagina 138]
[p. 138]

ne plagerijen die ze moet verduren sinds de twee mannen haar zonder succes als spion bij hun baas aangaven.

Nelis weet wel heel goed hoe de opmars georganiseerd is. Ze heeft al die stukken overgeschreven en gelezen. Het leger gaat in drie groepen op mars. De eerste dag loopt de eerste groep naar het plaatsje Ottery Saint Mary en de tweede dag naar Axminster. Op de tweede dag komt groep twee in Ottery en op de derde dag schuift alles weer wat verder op. Dan gaat groep drie naar Ottery, groep twee komt in Axminster en groep een splitst zich in twee afdelingen, die elk over een andere weg verder oostwaarts trekken. Alle zware karren en het geschut blijven in Exeter, men neemt alleen mee wat over de slechte wegen vervoerd kan worden. Simon vindt dat onverantwoord. Een leger dat optrekt zonder kanonnen, dat kan de oude kanonnier niet begrijpen. Zo'n veldtocht heeft hij nog nooit meegemaakt.

 

Op het kantoor van Huygens pakken ze op die woensdag alles in. Tien zware kisten gaan op pakpaarden mee. Ze zullen die dag ineens naar Honiton trekken, dat is nog verder dan de voorhoede van het grote leger. De prins gaat ook zo ver vooruit. Dat is niet gevaarlijk want verkenners hebben gemeld dat er geen soldaten van de koning meer in het gebied zijn.

Het zal weer geen gemakkelijke tocht worden. Het regent, het waait hard en het is venijnig koud. Nelis en de klerken moeten lopen, Simon heeft aparte paarden voor zijn keuken. Hij loopt er naast en ment de paarden.

Valentijn is al heel vroeg die woensdag naar Honiton vertrokken. Henri de la Court blijft bij de prins, hij reist te paard.

Dit keer trekt het leger op met weinig karren. Vrijwel alle bagage wordt op sterke paarden geladen en verder krijgen de soldaten zelf ook veel te dragen.

 

Tussen Exeter en Honiton zijn de hellingen minder steil, maar modder blijft modder en koude regen wordt niet warm. Kleumend strompelen ze over de vrijwel onbegaanbare wegen. Door de hevige regen zijn kleine beekjes snelstromende rivieren geworden. Het regenwater stroomt langs de gemakkelijkste weg de helling af - helaas is die gemakkelijkste weg nu net het uitgeholde karrespoor waarover het grote leger naar het oosten trekt.

[pagina 139]
[p. 139]

Er zijn weinig bruggen, de mensen uit de streek steken riviertjes en beken over op doorwaadbare plaatsen, ‘fords’ noemen ze die. Bij dit weer zijn zulke fords echter levensgevaarlijk, het water is er veel dieper dan je denkt en het stroomt heel snel.

De gewone soldaten moeten het met hun bagage heel zwaar hebben. Het groepje van Huygens reist nog betrekkelijk gemakkelijk, zij hoeven zelf niets te dragen, er zijn genoeg paarden. Alleen de klerken blijven ontevreden. ‘Er zijn wel paarden voor de hoge heren, maar wij kunnen door de modder waden, het is een schande.’

 

In het plaatsje Honiton is er voor de prins logies in herberg ‘de Dolfijn’. Huygens vindt onderdak bij een hoedenverkoper. Er is te weinig plaats voor allen. De secretaris van de prins houdt zijn kok en Nelis bij zich, de klerken kunnen in een schuurtje verderop de nacht doorbrengen.

Simon gaat het dorp in om eten te kopen. Het plaatsje bestaat slechts uit één straat met aan weerskanten huizen, het is tegen een helling gebouwd. Simon mag Nelis meenemen bij zijn tochtje. Ze lopen de helling af en zien Henri, hij staat op wacht bij ‘de Dolfijn’, de prins zit daarbinnen alweer te vergaderen. ‘Nu zijn wij één nacht hoger geplaatst dan de prins,’ lacht Simon. ‘Kijk maar, daar ligt ons huis en hier beneden is deze herberg.’

Ze gaan de plaats uit en vragen vers vlees, kaas en melk bij boerderijen. De mensen doen wat achterdochtig. Simon praat gezellig met hen en toont het Hollandse geld, maar men vertrouwt het niet. Bij de derde boerderij lopen ze meteen achterom.

Daar wacht hun een verrassing. In de schuur zitten twaalf soldaten van koning Jacobus. Ze schrikken van Simon, maar hij is nog meer geschrokken. Wat moet hij tegen twaalf vijanden? Dan herkent een van de mannen hem. ‘Simon Hopkins! Ben jij het? Hoe kom jij hier ineens verzeild, jij was toch getrouwd in Holland?’

‘Albert!’ roept Simon verheugd uit. ‘Good old Albert! Zit je weer op je luie kont te wachten!’

De mannen omhelzen elkaar hartelijk. De anderen kijken verbaasd toe. Nelis kan het ook niet zo goed volgen. Er volgt een verward gesprek, niemand begrijpt elkaar. Dan roept Albert luid:

[pagina 140]
[p. 140]

‘En nou allemaal koppen dicht, ik zal het vertellen. Kijk Simon, wij zijn van het leger van de koning, dat had je al begrepen. Wij hebben order gekregen naar Salisbury te gaan, maar ze hebben ons nog niet betaald. We gaan niet op weg zonder betaling.’

‘Allicht niet,’ zegt Simon. ‘Nelis, ga eens kijken, ik hoor paardehoeven.’

Inderdaad ziet Nelis bij de boerderij een ruiter, die zoekend rond kijkt.

‘Mijnheer, u moet hier zijn,’ roept ze in het Engels.

De zaak is nu snel geregeld. De ruiter betaalt de soldaten en iedereen verlaat Honiton. Er is geen schot gevallen bij deze ontmoeting tussen de protestantse en de koninklijke troepen. Simon neemt hartelijk afscheid van zijn oude makker Albert en de boeren willen nu wel iets verkopen.

 

In het dorp moet Simon die dag zijn verhaal een paar maal vertellen. Iedereen wil het horen, Simon geniet van zijn succes, het aantal vijandelijke soldaten wordt elke keer groter. Op het laatst heeft hij helemaal alleen een heel regiment op de vlucht gejaagd. Nelis heeft niets te doen, ze kent het verhaal van Simon nu wel. Ze loopt maar eens het dorpje in, het is al donker, ze hebben het eten op, maar het is nog te vroeg om te gaan slapen. Ze weet waar Valentijn die nacht is, daar loopt ze heen. Bij het huis waar de hoofd-chirurgijn zijn groep ondergebracht heeft vindt ze alleen Alice. Die zit treurig bij een bijna uitgedoofd vuur.

Nelis gaat bij haar zitten en vraagt: ‘Is er iets? Ben je moe?’

Alice bromt een onverstaanbaar antwoord.

Nelis pookt het vuurtje op en pakt hout dat naast de haard klaar ligt. ‘Wat doe je chagrijnig, heb je niet te eten gehad of zo?’

‘Eten,’ zegt Alice verontwaardigd. ‘Alsof dat het belangrijkste is. Het is die broer van jou, is dat wel een vent?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Wat zou ik nou bedoelen? Ben ik een mooi meisje, ben ik jong, kijkt iedereen naar me?’

‘Ik denk het wel, maar wat zou dat?’

‘Wat zou dat? Ik loop al weken achter die broer van jou aan en hij behandelt me alsof ik zijn zus ben. Iedere vent wil wel met mij, maar jouw broer voelt zich zeker te goed voor me.’

‘Ga dan met iedere vent en laat mijn broer schieten.’

[pagina 141]
[p. 141]

‘Ach meid barst, jij snapt er niks van.’ Boos loopt Alice weg.

Nelis haalt haar schouders op en gaat naar het huis van de hoedenverkoper. Slapen.

 

De volgende dag moeten ze al vroeg op weg naar Axminster. Het weer is even slecht en de stemming van de klerken is beneden nul. Simon en Nelis doen hun werk en blijven opgewekt. Vooral Simon is onvermoeibaar, hoe slecht het weer of de weg ook is, hij blijft vrolijk.

Ze komen voorbij ‘de Dolfijn’. Alice staat daar buiten te praten met Henri de la Court. Ze doet weer vreselijk overdreven, ze lacht luid en staat maar wat om die jongen heen te draaien. Nelis ziet het, Henri schijnt het wel leuk te vinden. Het lijkt wel of Alice zich extra aanstelt op het moment dat Nelis haar ziet.

Nelis kan zich er niet over opwinden. Ze ziet Valentijn die dag niet, het zal wel goed met hem gaan. Wat Nelis meer dwars zit, is dat ze nergens kan vragen naar haar vader. Ze moeten de hele dag doorlopen en 's avonds is ze veel te moe. Ze krijgt die dag datzelfde vreemde gevoel als bij de tocht van Brixham naar Newton Abbot: het is alsof haar lichaam loopt, beweegt, zonder dat ze er zelf bij is. Kou, regen, ze voelt het niet echt meer. Ze glibbert van de ene modderkluit naar de andere, sjouwt verder tussen hoge heggen, gaat heuvel op heuvel af. Slechts één gedachte blijft over: hoe ver is het nog naar Londen?

 

De klerken praten samen over iets heel anders: wat was dat met die Engelse kok en de soldaten van Jacobus? Dat jongetje was er natuurlijk ook weer bij. Er klopt iets niet met dat stel, die houden het met de vijand. Iedereen kan zien dat het spionnen zijn, maar naar twee verstandige klerken luisteren de hoge heren niet. Zij blijven waakzaam, eens zullen ze de prins zelf overtuigen van hun gelijk, dan kan mijnheer Huygens die spionnen niet meer de hand boven het hoofd houden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken