Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Dan gaan we toch samen...

Nog diezelfde avond komen ze samen bij Simon. Hij is blij hen weer te zien. Ze zitten in een huis in het centrum van Salisbury.

‘Je moet je hier heel netjes gedragen,’ zegt Simon, ‘want in alle huizen hier rond de kathedraal wonen mensen van de kerk. Het is hier zo deftig, ik mag zelfs niet in de keuken werken, daar is personeel voor.’

‘Zo deftig vind ik het niet in deze stad,’ zegt Nelis. ‘Met die vieze goot midden in de straat, wat een smeerboel. We waren er bijna in gevallen in het donker.’

Simon haalt zijn schouders op. ‘In de stad stinkt het altijd, veel mensen, veel vuil. Ze hebben hier nog het geluk dat er veel water is, stroomt alles nog eens weg, er zijn steden waar het veel smeriger is.’

‘In Londen is het schoon,’ zegt Nelis stellig.

Simon lacht. ‘Londen, dat is nog een veel grotere smeerboel dan hier. Wacht maar tot je er bent, je hebt daar maar één hand vrij, met de andere hand moet je je neus dichtknijpen.’

‘Hoe kan het dan dat bij ons de steden wel schoon zijn?’

‘In Holland? Ja, daar is volop water en de mensen zijn er veel meer gesteld op orde en netheid, maar er zijn daar steden waar het stilstaande grachtwater ook flink kan stinken.’

‘Dat is alleen in de zomer, hier stinkt het altijd.’

[pagina 160]
[p. 160]

‘Wat hebben jullie gedaan, je bent zo laat?’ vraagt Simon. ‘Kon je mij niet vinden?’

Nelis vertelt enthousiast over hun bezoek aan Mary en Chris Steevens. Voor Simon lijkt het net alsof Alice daar ook op bezoek is geweest, zij praten niet over hun ontmoeting in het oude fort.

‘Mijn vader is in Faversham, ik wil daar ook zo vlug mogelijk heen.’

‘Dat kan niet,’ zegt Simon. ‘Morgen is de officiële ontvangst van onze prins door het stadsbestuur hier en daarna gaan we naar het noorden.’

‘Naar het noorden?’

‘Ja, ik heb horen zeggen dat we de kant van Oxford uitgaan, dat is van hieruit naar het noorden.’

‘Maar ik moet naar Faversham.’

‘Je bent in een leger meisje, daar kennen we “ik moet” niet.’

Nelis is boos en wanhopig. ‘Waar ligt Faversham? Hoe ver is het? Kun je er in een paar dagen heen lopen?’

‘O nee, het is een heel eind. Zeker in deze tijd van het jaar doe je er weken over. Het ligt helemaal bij de Theems, tussen Rochester en Canterbury.’

Canterbury - dat heeft Nelis die dag eerder gehoord.

‘Wat is Canterbury voor stad? Gaan daar veel kooplieden heen?’

‘Dat weet ik niet, het is de belangrijkste stad voor de Engelse kerk, de aartsbisschop woont daar, er zijn mensen die daar heen reizen op bedevaart. Er zal af en toe ook wel eens een koopman heen gaan. Maar bedenk dat het december is. Je hebt zelf gemerkt hoe moeilijk het is om te reizen. Denk je nu echt dat je zo ver gekomen zou zijn als je niet met het leger mee had kunnen trekken?’

In haar hart moet Nelis Simon gelijk geven, maar ze wil niet van haar plan afwijken. Valentijn ziet het bezorgd aan. Hij kent zijn zus: als die iets van plan is moet het gebeuren.

‘Zou er geen bericht van de prins die kant uit moeten?’ zegt hij voorzichtig.

‘Wat bedoel je daar mee?’ vraagt Simon. ‘Nelis als speciale boodschapper van de prins? Ze is net ontslagen door mijnheer Huygens.’

[pagina 161]
[p. 161]

‘Dat komt door die stomme klerken,’ roept Nelis boos.

‘Door wie het komt doet er niet toe, feit is: je bent overgeplaatst, ontslagen. Zo iemand krijgt geen vertrouwensfunctie meer.’

‘Ze kan toch een beetje ziek zijn,’ zegt Alice. ‘Dan gaat ze achter het leger aan, maar ze vergist zich, in plaats van naar het noorden loopt ze naar het oosten. Later komt ze terug en zegt: “Sorry hoor, ik was even de weg kwijt”.’

Simon kijkt Alice boos aan. ‘Voor zulke vergissingen hebben ze in het leger een heel duidelijk woord: desertie, weglopen. En daar staat ook een duidelijke straf op.’ Hij maakt een gebaar van ophangen. ‘Jullie weten niets van een leger. Heb je voor vanavond toestemming om je kamp uit te gaan?’

Daar hebben ze geen van allen aan gedacht.

‘Moet dat dan?’ zegt Alice. ‘We hebben niets te doen.’

‘Lieve kind, nietsdoen en tucht zijn de ruggegraat van het leger. Vooruit ga vlug naar je kamp en probeer binnen te komen. Je weet hoe streng ze hier zijn.’

Bezorgd zijn hoofd schuddend kijkt hij hen na als ze via een kleine poort het afgesloten gebied rond de kathedraal verlaten.

 

Bij het kamp is het inderdaad niet eenvoudig binnen te komen. Het is Valentijn die de situatie redt.

‘Wij moesten in opdracht van de prins een geschikt huis zoeken voor ons tijdelijke hospitaal.’

De schildwacht gelooft dat en ze komen binnen het afgezette gebied. Dan is het niet moeilijk hun eigen plekje terug te vinden.

Alice blijft nog een hele tijd praten met Nelis.

De twee meisjes zijn het samen roerend eens. Nelis moet proberen in Faversham te komen, als het niet met het leger kan dan maar zonder het leger.

‘Het is wel gevaarlijk,’ aarzelt Nelis.

‘Nou meid, dan gaan we toch samen!’

Dat is laat op die maandagavond de afspraak.

 

Bij de intocht op dinsdag heeft Nelis niets te doen. Ze gaat met Alice naar Mary en Chris Steevens. Alice praat over de mogelijke reis naar Faversham. ‘We mogen waarschijnlijk weg uit het leger,’ liegt ze met een onbewogen gezicht. ‘Het zou wel handig

[pagina 162]
[p. 162]

zijn als we met iemand mee konden reizen. Kent u niet iemand die de kant van Canterbury uit moet?’

‘In deze tijd van het jaar, geen sprake van. Wie gaat er nu nog op reis? Ten oosten van Winchester schijnt een beruchte roversbende te zijn. Daar hoor je veel over de laatste tijd. De bende van Cowdray heten ze, heel gevaarlijke mensen. Onbegrijpelijk dat ze twee meisjes zomaar laten gaan, onbegrijpelijk.’

‘Twee... hoe weet u dat ik een meisje ben?’ zegt Nelis verbaasd.

Mary Steevens lacht. ‘Zoals je vader over je praatte begreep ik wel dat hij het over een dochter had en toen ik je zag dacht ik al: die is verkleed. Ik zei dit alleen maar om zekerheid te hebben.’

Ze lachen om de slimme Mary, ze heeft de twee meisjes door.

‘Jullie kunnen echt niet samen op reis gaan,’ zegt de oude vrouw dan ernstig. Haar man is het met haar eens.

‘Dat je je als jongen verkleed hebt, vind ik heel goed,’ zegt Mary. ‘Je hebt zo veel meer vrijheid. Alice kan dat niet meer doen, die is al veel te volwassen, daar past geen mannenpak meer om, althans niet bij haar maten.’

Alice glimt, ze is trots op haar mooie lijf.

‘Daardoor is het voor jou nog veel gevaarlijker onderweg,’ vervolgt de oude vrouw ernstig. ‘Jullie moeten me echt beloven dat je geen domme dingen zult doen. Als je geduld hebt komt alles vanzelf wel goed, geloof me nou maar.’

Alice en Nelis luisteren gehoorzaam, maar ze zijn niet overtuigd.

Als ze later op de dag bij de oude mensen weggaan wil Alice nog even in het fort kijken. Ze klimmen naar boven en vinden het huisje waar George Cary zich dagenlang met succes verscholen hield. Het is verlaten, hij is vertrokken en niet terug gekomen.

‘Hier kunnen we ons gemakkelijk een dag en een nacht verbergen,’ zegt Alice. ‘Valentijn kan zeggen dat je ergens ziek bent, in een verafgelegen huisje of zo. We halen nu onze spullen en morgen gaan we op weg naar Faversham.’

Nelis wil wel. Toch aarzelt ze nog. ‘Wat moeten we tegen Simon zeggen...?’

‘Niets,’ stelt Alice resoluut. ‘Valentijn mag het weten, verder

[pagina 163]
[p. 163]

niemand. Dit zoeken we samen uit, samen komen we makkelijk in Faversham, daar is die zoon van Mary en Chris, die zal ons wel helpen. Zij hebben een herberg, dat werk dat ken ik. Ik kan bij hen in de zaak werken. Dat lukt allemaal best.’

‘En hoe moeten we onderweg aan eten komen?’

‘Een beetje bedelen, af en toe wat kopen of we pikken het gewoon, we zien wel. Als we eerst maar weg zijn. Ik heb schoon genoeg van dat leger, ik wil vrij zijn.’

Nelis praat niet over het geld dat ze heeft. Ze gaf alleen haar moeder iets, er is nog een flink bedrag over, daar komt ze een heel eind mee. Stelen zal niet nodig zijn.

Alice is opgewekt, ze heeft zin in het avontuur.

De twee meisjes halen hun spullen uit het kamp en komen er ongezien mee in hun schuilplaats.

Valentijn loopt met hen mee. Hij is bezorgd - kan hij als oudere broer wel goedvinden dat zijn zusje zomaar weggaat? Alice maakt hem duidelijk dat hij niets goed te vinden heeft. Valentijn schikt zich, zoals altijd. Hij zal in het kamp vertellen dat Nelis in een klein boerderijtje ligt met een verstuikte enkel en dat ze de troep zal volgen zodra ze weer beter is.

Alice en Nelis richten zich in en hebben de grootste pret.

Valentijn neemt afscheid van zijn zusje en gaat de heuvel af. Hij vertelt zijn leugentje pas als de verwarring in het kamp heel groot is: sommige onderdelen moeten nog diezelfde dinsdag opmarcheren naar het noorden.

Ze missen Alice, maar niemand gaat haar zoeken. De kapitein denkt dat Nelis wel vlug terug zal zijn. Valentijn gaat naar zijn eigen onderdeel. Hij is blij dat ze meteen weg moeten. Simon wil hij liever niet ontmoeten.

 

De twee meisjes gluren over de afgebrokkelde muur van het oude fort naar het langstrekkende leger. In het dal beneden hen marcheren de onderdelen na elkaar naar het noorden.

De twee deserteurs slapen goed in het vervallen huisje.

Vroeg in de ochtend van woensdag 5 december gaan ze op weg. Ze lopen met een wijde boog om Salisbury heen en kiezen dan een weg naar het oosten. Nelis probeert Alice uit te leggen dat 5 december voor Hollanders een heel bijzondere dag is.

‘Dan krijgen alle kinderen cadeautjes, dan is het Sinterklaas.’

[pagina 164]
[p. 164]

Ze kiezen de weg naar Winchester, de eerste grote stad op de route naar Faversham.

 

In Salisbury wordt Simon ongerust. Hij heeft Nelis al meer dan vierentwintig uur niet gezien. Hij vraagt naar haar onderdeel. Dat is al vertrokken, dat lijkt geruststellend. Maar dan vertelt iemand hem dat ‘die kleine jongen’ er niet bij was.

‘Die schijnt ergens ziek te liggen,’ zegt de man.

‘En Alice Hobbes?’ vraagt Simon ongerust.

‘Je bedoelt die kleine, bolle meid? Die is helemaal zoek.’

Simon weet nu vrijwel zeker wat er gebeurd is. Hij waagt het er op helemaal naar Old Sarum te lopen en hij vindt Mary en Chris Steevens. Daar hoort hij over het gesprek van de vorige dag. Hij vertelt de vriendelijke oude mensen wat hij denkt.

‘Die zijn weggelopen, die wilde meid heeft dat bedacht. O, wat moet ik doen, ik had beloofd op die kleine te passen.’

‘Als ze zich verstopt hebben zitten ze in het oude fort,’ zegt Mary resoluut. Ze klimmen alle drie naar boven en vinden in het verlaten huisje een uitgedoofd vuur. Aan alles is te zien dat er nog maar kort tevoren mensen in het huisje geweest zijn. Maar de meisjes zijn weg en blijven weg.

Simon moet zich haasten om op tijd terug te zijn in de stad. Hij kan het leger niet verlaten. Even denkt hij erover de meisjes achterna te gaan, dan schudt hij zijn hoofd.

‘Het heeft geen zin,’ mompelt hij verslagen. ‘Ik kan meer voor haar doen met mijn hoofd op mijn schouders dan als vluchtende deserteur met het gevaar mijn kop te verliezen op het schavot of aan de galg.’

Mary en Chris Steevens bemoedigen Simon.

‘Het zal wel goed komen. Als ze in Faversham zijn zorgt onze zoon voor hen. Maak je niet ongerust, het komt allemaal wel goed.’ Maar in hun hart zijn ze net zo bang als Simon.

Drie somber gestemde mensen verlaten de ruïne van Old Sarum, terwijl ver weg de twee meisjes flink doorstappen: op weg naar Winchester, op weg naar Faversham!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken