Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Cowdray

De volgende ochtend is Alice helemaal uitgerust en Nelis doet ook alsof ze goed geslapen heeft. Ze krijgen op de boerderij een ontbijt van brood, boter en bier, zoals ze ook in het leger gewend waren. Daarna lopen ze verder.

Van de vergadering in de nacht is niets meer te zien. Nelis kan niet in die schuur gaan kijken, maar ze probeert toch wel sporen te ontdekken. Ze ziet iets: er ligt veel verse paardemest op het pad, dat lag er gisteren niet. De rovers zijn zeker te paard gekomen.

Nelis laat niets merken, ze praat over gewone alledaagse dingen en zo verlaten ze ongehinderd de boerderij.

Het wordt een rustige dag. Ze wandelen prettig en ze praten onderweg heel wat af. Alice heeft het best naar haar zin.

Nelis is zwijgzaam, maar dat was ze gisteren ook, dat valt niet op. Ze loopt een paar passen achter Alice en Nathaniel.

Het is een rare toestand, ze zal het toch niet gedroomd hebben? De marskramer stapt vrolijk over de weg, gaat naar eenzame huizen, verkoopt er zijn potten en pannen en praat met iedereen.

Toch merkt Nelis nu dingen op die haar gisteren ontgaan zijn. Op alle boerderijen en bij alle huizen weet de marskramer er wel een paar vragen in te vlechten over reizigers die langs zijn gekomen, over de toestand in een naburig kasteel-allemaal informatie die voor een roversbende interessant kan zijn.

 

Ze krijgen weer eten onderweg. Alice vindt het prachtig.

‘Ik wil zo wel met jou naar Faversham lopen Nathaniel.’

[pagina 171]
[p. 171]

De koopman kijkt haar smachtend aan en zegt: ‘Ik zou met jou naar het eind van de wereld willen lopen schone dame.’

Alice lacht kirrend, ze vindt dit leven veel leuker dan in het leger.

Toch gebeurt er die middag nog iets vreemds.

Een ruiter komt in volle vaart uit een zijweg, rijdt op Nathaniel af en zegt: ‘De baas verwacht je vanavond in Midhurst, het bekende punt, zorg dat je op tijd bent.’

De marskramer tikt beleefd aan zijn muts en belooft te komen.

‘Heb jij een baas?’ vraagt Alice verbaasd.

‘Och, dat is een grapje, een goede kennis van me noem ik altijd “de baas”, dat is zo'n gewoonte geworden.’

Alice laat zich snel afleiden door een mooi verhaal over vreemde bomen die ze langs de weg zien, vooral als de marskramer uitlegt dat die bomen geheime krachten hebben, dat ze boze geesten op afstand houden.

 

Het is een heel eind naar Midhurst en Nathaniel lijkt wel haast te hebben, hij gaat naar geen enkele boerderij meer. Hij loopt maar door, onvermoeibaar. De meisjes hebben moeite hem bij te houden.

‘Hebben jullie geld bij je om in een herberg te slapen?’ vraagt de marskramer. ‘We zijn bij Midhurst en hier ken ik geen adres voor gratis logies.’

Alice laat zien wat ze bij zich heeft, het is niet veel.

‘Ik heb een paar Hollandse stuivers,’ zegt Nelis.

‘Dat dacht ik wel,’ lacht de marskramer. ‘Een Hollander heeft altijd wel ergens iets verstopt.’ Hij geeft Nelis vriendschappelijk een por en raakt precies haar geldbuideltje. Daar schrikt ze van, de man ziet het. Hij lacht.

‘Als je bang bent dat je bestolen wordt, moet je niet zo angstvallig je hand op je geld houden, echte dieven zien dat.’

‘Heb jij geld?’ vraagt Alice verbaasd aan Nelis.

‘Een paar stuivers die ik in het leger verdiend heb.’ Niemand weet dat Nelis door haar heimelijke vlucht haar soldij helemaal niet op kon halen.

‘Ik kreeg niks voor mijn werk,’ moppert Alice. ‘Dat is zeker weer iets van Hollanders onder elkaar.’

[pagina 172]
[p. 172]

‘Hollanders, die zijn niet te vertrouwen,’ lacht Nathaniel.

Kijk naar je eigen, denkt Nelis.

 

De marskramer voert hen naar een mooie herberg in Midhurst. Voor Alice en Nelis is er een klein zolderkamertje, dat is niet zo duur. Er staat geen bed in, ze moeten maar op stro slapen dat op de grond ligt. Ze gebruiken hun eigen dekens, want wat er voor hen klaar ligt wemelt van de vlooien. Ze moeten nu overal voor betalen, wat ze eten en drinken wordt opgeschreven. Dat gaat geld kosten morgenochtend.

Nathaniel is meteen na aankomst verdwenen. Nelis is nieuwsgierig, waar is die man heengegaan?

Alice drinkt nogal veel bier en ze eten goed. Na de lange tocht hebben ze allebei slaap. Ze gaan samen naar boven, maar Nelis sluipt weer de trap af zodra Alice slaapt.

Rond de gelagkamer is een soort galerij, van daar af ziet ze de marskramer zitten. Hij is in gesprek met een deftige heer.

Nelis sluipt over de donkere galerij naar een punt boven het tafeltje waar de mannen zitten. Ze hoort Nathaniel praten.

‘Heel onvoorzichtig mijnheer John, zo dicht bij uw huis. Wat gebeurt er als de mensen u herkennen?’

‘Niets, de mensen hier mogen me graag, ze doen alsof ze niets zien. Mijn broer komt hier niet, ik heb niets te vrezen.’

‘Toch wel,’ fluistert de marskramer. ‘Walter Harley is vast van plan u uit de weg te ruimen. Dat zegt hij openlijk.’

‘Zolang je vijanden die dingen openlijk zeggen heb je niets te vrezen, Nathaniel, het wordt pas gevaarlijk als ze niets meer zeggen.’

Nelis moet niezen. De mannen kijken op, maar zien haar niet. Zij sluipt snel naar de zolder en komt daar niet meer af.

 

De volgende ochtend is de marskramer alweer het eerst op. Ze eten, ze betalen en ze lopen verder.

Buiten Midhurst wijst Nathaniel naar een mooi groot kasteel.

‘Daar woont de familie Browne, zij hebben dit kasteel en al het land hier om ons heen.’ Van opzij gluurt de koopman naar Nelis, die laat niets blijken.

‘Wat zullen die mensen rijk zijn,’ zucht Alice.

‘Rijk, maar niet gelukkig,’ zegt de marskramer. ‘Als er in zo'n

[pagina 173]
[p. 173]

familie meerdere zonen zijn, kan alleen de oudste het landgoed erven, de anderen krijgen niets.’

‘Als ze zoveel hebben kunnen ze toch wel delen,’ meent Alice.

‘Dat mag niet, alles moet bij elkaar blijven. Jongere zonen moeten maar een andere bezigheid zoeken, die kunnen in de kerk aan het werk, of ze gaan naar het hof. Als ze veel zin hebben in avontuur worden ze rover. Daar zijn veel voorbeelden van. Sommigen hebben hun berovingen heel hoffelijk gedaan als echte gentlemen. Toch komen ze allemaal vroeg of laat op het schavot maar ook daar kun je je als heer gedragen.’

Nathaniel vertelt een paar kleurrijke verhalen over boeven die door tientallen wenende vrouwen gevolgd werden bij hun laatste gang naar het schavot of naar de galg.

Nelis kijkt rond, ze luistert maar met een half oor naar die boevenverhalen. Plotseling is ze er weer met alle aandacht bij.

‘Die Cowdraybende is naar dit kasteel genoemd,’ zegt Nathaniel. ‘Jullie zijn daar toch zo benieuwd naar? Sommigen moeten er zelfs van niezen.’

Hij kijkt Nelis scherp aan. ‘Mensen die gesprekken proberen af te luisteren.’

Nelis krijgt een vuurrood hoofd, ze blijft wat achter zodat de koopman haar niet meer kan zien.

‘Ze zeggen dat de derde zoon uit die familie de Cowdraybende leidt,’ gaat de marskramer door. ‘Ik heb hem wel eens gesproken, maar ik geloof dat verhaal niet. Hij is wel een keurige heer, maar als hij echt hier vandaan kwam kon hij niet zo onopgemerkt in een herberg in Midhurst komen praten, op een halve mijl van dat kasteel.’

‘Ken jij de leider van die bende?’ zegt Alice vol ontzag. ‘Wat opwindend, hoe ziet hij eruit?’

‘Vraag dat maar aan je maatje, die heeft hem gezien.’ Zo blijkt dat Nathaniel gisteren Nelis wel degelijk gezien heeft.

‘Als je weer eens zoiets doet, moet je beter op spiegels letten,’ zegt de koopman lachend. ‘Ik kon je de hele tijd zien. Je wilt natuurlijk graag weten of je lieve geld in gevaar is. Nou, wees maar gerust hoor, zolang die zogenaamde John Browne de baas is in die bende, vallen ze geen kleine jongetjes met een paar stuiver aan. Jij denkt waarschijnlijk dat ik een slechte man ben. Dat valt wel mee hoor! Als je bijna je hele leven langs de

[pagina 174]
[p. 174]

weg doorbrengt heb je twee mogelijkheden: óf je probeert de boeven te ontlopen en dat lukt je nooit, óf je werkt een beetje met ze mee, geeft ze informatie, luistert overal en dan kun je heel lang leven.’

Alice is heel verbaasd over dit gesprek, ze vindt het wel opwindend. Ze wil alles weten over die John Browne, de geheimzinnige leider van de Cowdraybende.

 

Ze komen in Petworth. Daar kent de marskramer weer een gratis adres. De meisjes mogen daar ook slapen. Eerst zijn ze blij maar tot hun schrik worden ze die nacht opgesloten in een soort graanschuur. Een houten gebouw dat op stenen een eindje van de grond staat.

‘Hier rustig gaan slapen,’ zegt de koopman. ‘En als je wat lawaai hoort, niet wakker worden, nergens op letten, lekker doorslapen.’

In hun houten gevangenis overleggen Alice en Nelis fluisterend nadat de marskramer is weggegaan.

‘We moeten hier uit,’ zegt Alice. ‘Ik wil niet in dit hok blijven. Ze kunnen het wel in brand steken.’

Nelis kruipt over de vloer en voelt aan de planken.

In de hoek zit een grote kier, daar trekken ze een plank weg.

Nelis laat zich zakken, ze komt zonder moeite in de lage ruimte onder het schuurtje. De koude wind strijkt langs haar gezicht.

Alice geeft haar de tassen aan. Dan komt ze zelf ook, maar ze blijft steken, ze is zoveel dikker dan Nelis. Ze zucht en hijgt, maar komt niet door de nauwe opening.

Nelis hoort voetstappen. Ze pakt de benen van Alice beet, gaat er met haar hele gewicht aan hangen en met een plop alsof er een kurk van een fles komt valt het dikke meisje op de grond. Ze onderdrukt een kreet van pijn en schrik en gluurt met Nelis onder het schuurtje vandaan over het erf.

Er komen veel ruiters, die gaan de boerderij in.

Als het erf leeg is hollen de twee meisjes weg. Ze bereiken een hek, daar klimmen ze overheen. Meteen achter de boerderij begint een bos, ze vluchten weg tussen de donkere bomen, tastend in het duister.

Achter hen horen ze geschreeuw. ‘Ze zijn weg, verdomme! Stommeling, had je ze niet vast kunnen binden!’ Het lijkt wel of

[pagina 175]
[p. 175]

er gevochten wordt, iemand schreeuwt, er is geluid van harde klappen.

Alice glijdt uit en valt in een holte half onder een boom. Nelis staat er vlakbij, maar ziet niets meer. Alice is ineens helemaal verdwenen.

‘Blijf daar,’ fluistert Nelis. ‘Ik kom bij je.’

Zo hebben ze een goede schuilplaats. Het is er wel vies en vochtig, maar hier zullen ze niet zo gauw gevonden worden.

Ze hebben hun bagage meegenomen bij hun vlucht, de dekens komen nu goed van pas.

‘We moeten maar om beurten gaan slapen,’ stelt Nelis voor. Alice is het met haar eens, zij wil wel de eerste wacht nemen. Het is goed bedacht, maar binnen een uur slapen ze allebei, ondanks alle gevaren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken