Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Naar Rochester

Donderdag is een mooie dag. Als Nelis opstaat is het nog donker, maar als ze naar beneden gaat met haar tas, is achter de huizen al een rode gloed te zien.

Meteen na het ontbijt gaat ze naar buiten en dan schijnt het decemberzonnetje op het grote marktgebouw midden in de stad.

Nelis is klaar voor de reis, anderhalf uur voor de postkoets vertrekt. Haar weinige bezittingen zitten in de tas, die kan ze zo op

[pagina 198]
[p. 198]

haar rug hangen of in de hand dragen. Ze is schoon, haar kleren zijn gewassen en versteld, het lange blonde haar is onder de muts verstopt en onder haar kleren heeft ze het geld dat ze thuis kreeg van haar baas.

Isabel is trots op haar jonge gast. Ze heeft hem ondanks alle drukte in het bedrijf in een paar dagen mooi opgelapt. Het vermoeide, vervuilde jongetje met zijn vuile, gescheurde kleren is weer toonbaar.

 

De postkoets is een kwartier te laat, er zijn weinig passagiers, Nelis kan zelfs binnen zitten. Dat Jack daar extra voor betaald heeft weet ze niet.

Ze zit al op haar plaats, maar er gebeurt niets. De koetsier en zijn knechtje zijn in de herberg. Ze blijven er lang - veel te lang, vindt Nelis.

Eindelijk komen de twee mannen naar buiten. Jack en Isabel wuiven hun gast uit. Nelis zit rechtop in de koets. Rijden, denkt ze, hard rijden, opschieten.

Met ruim een half uur vertraging vertrekt de postkoets, het knechtje blaast op een hoorn. Het lijkt het leger wel, denkt Nelis. Daar hebben ze ook overal een muziekje bij.

Ze wuift naar Jack en Isabel tot ze de stadspoort uitrijden. Dan gaat ze zitten en wacht tot ze in Rochester is.

 

Dat is niet zomaar stilletjes wachten.

Op de ongelijke weg worden de passagiers in de koets ruw door elkaar geschud. Het is nog erger dan achter op het paard. Zo'n paard maakt nog voorspelbare bewegingen, daar kun je aan wennen. Deze koets slingert nu eens naar links, dan weer naar rechts, je wordt naar boven gezwiept en je ploft weer terug op de bank. Nelis begrijpt nu wat Jack bedoelde met ‘You will be coached’: dat is gewoon ‘Je wordt door elkaar gerammeld’.

Uren duurt de rit. Toch is het de snelste verbinding die mogelijk is, en Nelis zit op een goede plaats. De mensen bovenop de koets hebben het veel slechter, die zitten te klappertanden van de kou. Binnen ben je tenminste nog uit de wind, al tocht het wel bij het raampje. Maar als een van de mannen in de koets een pijp opsteekt is Nelis blij met die koude luchtstroom. Ze is vroeg opgestaan en ondanks het schudden van de koets sukkelt ze in slaap.

[pagina 199]
[p. 199]

Niemand let op haar, de mensen praten met elkaar, voor zover ze zich verstaanbaar kunnen maken boven het geratel van de wielen uit.

De koets stopt een aantal malen en de achterstand op de dienstregeling wordt steeds groter. Niemand schijnt dat erg te vinden. Nelis heeft geen horloge, maar in de dorpen en steden waar ze door komen merkt ze wel dat het steeds later wordt. Jack had gezegd dat de koets in het begin van de middag in Rochester aan zou komen, maar de zon staat al laag aan de horizon als ze eindelijk die stad naderen.

Door een smalle stadspoort rijden ze een lange, rechte straat in. Nelis is klaarwakker, ze zit al bij de deur, ze kan zo naar buiten.

De koets stopt bij een herberg in het centrum en het deurtje gaat open. Nelis springt er uit. Ze wacht ongeduldig op haar bagage. Ze grist haar tas uit de handen van de koetsier en loopt meteen weg.

‘Nou, nou, wat een haast,’ bromt de man.

Nelis hoort het niet eens meer. Ze is de lange straat ingelopen en vraagt aan een vrouw: ‘Waar woont dominee Woodgate?’

‘De goede dominee? Dan moet je een eindje terug, je gaat daar rechts dat kleine steegje in en dan loop je door tot je bij de stadsmuur komt en daar vind je de school. De dominee woont in het huis naast zijn school.’

Nelis holt erheen, ze let niet op de drukte voor de herberg waar men nog bezig is de bagage uit te zoeken. Ze dringt tussen de mensen door en bereikt het steegje. Binnen een paar minuten is ze bij het aangegeven huis naast de school.

Daar moet ze zijn... Ze kijkt rond, het pleintje is vrijwel verlaten, er spelen een paar kinderen, meer niet. Hun vrolijke kreten zijn het enige geluid in dit stille hoekje van de stad. Achter grote huizen ziet ze de enorme kathedraal, links en rechts zijn muurtjes. Daarachter liggen waarschijnlijk tuinen, Nelis ziet kale bomen.

Ze durft nog niet aan te kloppen bij het huis waar haar vader moet zijn. Ze kijkt naar de kinderen, ze kijkt naar de kale bomen en dan... In de linkermuur gaat een laag poortje open, er komt een man uit; hij lijkt oud en moe.

Nelis staat doodstil en kijkt.

[pagina 200]
[p. 200]

Die man...

‘Vader!’ schreeuwt ze. Ze holt naar hem toe.

Dirk Nooten kijkt op en spreidt zijn armen open. Hij omhelst zijn dochtertje en tilt haar op. ‘Nelis, waar was je al die tijd?’

Zij kan alleen maar huilen, ze laat zich knuffelen alsof ze nog een heel klein meisje is en ze zegt maar steeds: ‘Vader, vader, vader, je leeft, je bent er.’

Hij kijkt haar aan. ‘Je huilt. Wat is er, meisje? Hebben ze je geplaagd? Is het Valentijn weer?’

Ze schudt heftig haar hoofd. ‘Nee, die tijd is voorbij, we zijn nu groot. Je bleef zolang weg.’

‘Ja, ja, het is een lange reis. Waar zijn we, waar is het schip?’

De kinderen hebben hun spel gestaakt, ze kijken naar Nelis en haar vader. Een van de kinderen holt naar het huis naast de school en roept: ‘De Hollandse zeeman heeft bezoek, het is zijn zoon denk ik.’

Dominee Woodgate komt naar buiten. Hij ziet Nelis met haar vader en gaat erheen.

‘Zo Dirk, heb je bezoek. Dat komt mooi uit. Nu kun je die jongen vertellen wat je allemaal al geleerd hebt. Kom allebei naar binnen, hier is het te koud.’

 

In het huis van de vriendelijke man duurt het een tijdje voor men elkaar begrijpt. Nelis probeert uit te leggen wie ze is en hoe ze hier komt, maar door de opwinding lukt het haar niet het in goed Engels te vertellen.

De dominee luistert geduldig. Ze zitten in een klein zijkamertje, in het huis is het rumoer van de acht kinderen van de predikant. Hun moeder maant hen vergeefs tot stilte.

Terwijl Nelis hakkelend haar verhaal doet, krijgt ze het onbehaaglijke gevoel dat die vriendelijke man denkt dat zij gek is. Ze wordt heel boos. In het Hollands roept ze: ‘Dat ik het niet in die rottaal van jou kan vertellen betekent nog niet dat ik gek ben, het is een lang verhaal, dat is alles.’

Tot haar verbazing antwoordt de dominee haar in het Nederlands.

‘Jij bent niet gek, je krijgt alle tijd voor je verhaal. Je vader is ook niet gek, hij is zijn geheugen kwijt, jij kunt hem helpen.’

Nelis is opeens stil. ‘Hoe... u verstaat...’

[pagina 201]
[p. 201]

Jeremiah Woodgate lacht, hij lijkt ineens veel jonger en aardiger.

‘Aan de kust leer je van alle talen wel een beetje.’ Het lijkt Nelis of ze Simon hoort praten.

Vader zit er maar dom bij te glimlachen. Nelis schrikt ervan: het lijkt net die enge glimlach van de opgejaagde koning.

Jeremiah Woodgate ziet dat ze schrikt.

‘Het gaat wel over,’ zegt hij in het Engels. ‘Hij wordt wel weer beter, nu jij er bent kan hij snel genezen. Kom, laten we eerst gaan eten.’

Hij brengt hen naar een ruime kamer waar alle kinderen al zijn. Hun moeder lijkt veel jonger dan de dominee. Ze begroet haar gast hartelijk en stelt zich meteen met haar voornaam voor: Margaret.

Dat blijft Nelis vreemd vinden in dit land, je noemt iedereen maar bij de voornaam en of je u of jij zegt weet je ook niet.

Vader heeft kennelijk een vast plaatsje; hij zit bij een van de jongste kinderen en die voert hij als dat nodig is. Geduldig geeft hij het kleine jongetje hapjes terwijl hij ondertussen zelf eet. Nelis ziet het en herkent het gebaar. Zo deed hij het thuis ook. Wat is hij oud geworden in die drie jaar en toch is zoveel hetzelfde: dit gebaar, zijn manier van kijken, allerlei kleinigheden.

 

Die avond praten ze verder. De dominee neemt Nelis mee naar het kleine kamertje, terwijl vader bij de kinderen blijft. Dat schijnt hij heel gewoon te vinden. Als Nelis de kamer uitgaat kijkt hij ongerust op.

‘Je komt toch wel terug?’

Nelis knikt als tegen een klein kind.

‘Ik ben zo terug.’

Jeremiah Woodgate steekt een kaars aan en zegt: ‘Je vader is hier nu een paar maanden. Hij werkt in de tuin en hij gaat heel langzaam vooruit. Hij heeft me al kunnen vertellen dat hij op een schip uit Indië kwam en hij weet iets over een storm.’

‘Hij is overboord geslagen bij Brixham,’ zegt Nelis. ‘Op de een of andere manier is hij aan land gekomen, maar toen wist hij niets meer. Daar begint zijn lange zwerftocht.’

Woodgate knikt. ‘Zoiets vermoedde ik al. Een zware schok toen hij bijna verdronk kan veel verklaren. Hij praat dikwijls

[pagina 202]
[p. 202]

over jou. Alleen had ik van hem begrepen dat Nelis een dochtertje was.’

‘Dat is ook zo,’ zegt het meisje openhartig. ‘Ik reis als jongen omdat ik alleen als jongen met de vloot meekon naar Engeland.’

Jeremiah Woodgate is even stil. Dan lacht hij luid en roept: ‘Dus jij hebt het echt gedaan! Je hoort zoiets wel eens, maar dan weet niemand precies hoe het gaat, het blijven altijd onduidelijke verhaaltjes. Daar moeten we het nog eens over hebben samen. Wat zal Margaret dat leuk vinden.’

‘Ik houd het liever nog even geheim,’ zegt Nelis. ‘We moeten ook nog naar huis.’

‘Ja, ja, dat is waar. Wat zijn jullie Hollanders toch altijd praktisch. Hoe het ook zij, zoon of dochter, hij herinnerde zich jou het eerst. Praat met hem in de komende dagen, haal herinneringen op, herstel zijn geheugen. Hij hoeft niet in de tuin te werken, jullie zijn helemaal vrij. Wel wil ik elke avond van jou horen hoe het gaat, de vorderingen schrijf ik hier op.’

De dominee wijst naar een grote stapel papieren. ‘Dat komt later allemaal in een boek.’

 

Ze gaan terug naar de kamer.

De kleinste kinderen zijn al naar bed, de oudere jongens kijken wat verlegen naar die vreemde jongen uit Holland. Nelis probeert met hen te praten maar dat lukt niet erg. Ze voelt zich moe. Het is gelukt, ze heeft haar vader gevonden. Haar ogen vallen haast dicht. Margaret Woodgate geeft haar een slaapplaats in een bijgebouwtje van de school, dicht bij haar vader.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken