Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zwanen op de Theems (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zwanen op de Theems
Afbeelding van Zwanen op de TheemsToon afbeelding van titelpagina van Zwanen op de Theems

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

Scans (16.50 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.44 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zwanen op de Theems

(1988)–Nanne Bosma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Genezing en tegenslag

In de dagen die volgen praten Nelis en haar vader urenlang. Ze vertelt hem precies waar ze wonen, hoe het huis eruit ziet, ze haalt herinneringen op aan vroegere gebeurtenissen. Ze praat over moeder, vertelt alles wat ze uit verhalen weet uit de tijd dat vader en moeder elkaar leerden kennen. Met eindeloos geduld herhaalt ze die dingen, maar de eerste dagen lijkt er niets te veran-

[pagina 203]
[p. 203]

deren. Vader luistert geduldig, lacht bij grappige herinneringen, maar het is net alsof het hem niet raakt.

En dan, op zondag, zegt hij ineens: ‘Wat heb jij toch een rare kleren aan. Ik noem je wel altijd Nelis, maar je bent een meisje. Je bent mijn tweede kind. De oudste is Valentijn. Toen hij geboren werd was ik op de Oostzee, toen jij klein was werkte ik aan de wal. Valentijn is mijn zoon, maar jij bent een echte jongen. Jij durft veel meer, jij kan alles.’

Dat is de doorbraak. Vader praat nu ook over moeder en over de jongere kinderen. Hij vraagt naar het jongste kind dat hij nog nooit zag. Nelis haakt in op zijn vragen en herhaalt wat ze in de voorgaande dagen gezegd heeft.

Vader weet er weer heel veel van. Af en toe gooit hij nog data en namen door elkaar, maar de vooruitgang is groot.

Jeremiah Woodgate is enthousiast. Hij schrijft bladzijden vol over deze wonderbare genezing. Ondertussen werkt Nelis door.

Op maandag is er een kleine terugslag, maar op dinsdag vertelt Dirk Nooten zijn dochtertje dingen die zij nog niet eens wist. Hij is vrijwel genezen en begint moeizaam te begrijpen hoe hij zolang onderweg kon zijn, wat er met hem gebeurd is. Van het ongeluk zelf weet hij niets meer, ook van alle maanden daarna is maar heel weinig in zijn geheugen gebleven. Maar over moeder, de kinderen, hun huis, hun dorp, komt alles weer terug.

 

Nelis wil met de vriendelijke dominee praten over de mogelijke reis naar Holland, al weet ze nog niet hoe dat dan met Simon en Valentijn moet. Haar vlucht uit het leger heeft haar hier gebracht, maar die maakt het wel moeilijk de beide anderen te vinden. Ze weet nog niet hoe ze het aan moet pakken.

Gebeurtenissen in Londen zorgen ervoor dat ze er zelf niets meer aan hoeft te doen.

Koning Jacobus komt op zondag in zijn hoofdstad terug, maar het wordt al spoedig duidelijk dat hij zijn kroon verspeeld heeft. Na veel heen en weer gepraat besluit men hem naar het kasteel van Rochester te sturen. Een groep Hollandse soldaten zal hem daarheen brengen.

Op dinsdag 18 december vaart de koning weg, terwijl op hetzelfde moment de prins van Oranje zijn triomfale intocht houdt. De mensen zwaaien met oranje doeken, ze steken sinaasappelen

[pagina 204]
[p. 204]

op stokjes omhoog: ‘Oranges’ voor ‘William of Orange’. Niemand denkt meer aan de koning die 's ochtends naar zijn schip is gebracht.

Valentijn is bij het groepje dat Jacobus ii naar Rochester moet begeleiden. Men heeft voor alle zekerheid een hulp-chirurgijn aan het transport toegevoegd, maar meer dan een halfwas medicus vond men ook niet nodig.

 

Op het schip ziet Valentijn een vriendelijke oudere heer, die heel hartelijk omgaat met de mensen die hem naar zijn gevangenis moeten brengen. De koning herkent een man die vroeger bij hem diende in een veldtocht. Hij praat rustig met hem en hij heeft voor iedereen een vriendelijk woord. Het is alsof een grote last van hem afgevallen is.

Dan ziet Valentijn ook George Cary. De jongen staat wat nors aan de reling en verbaast zich erover dat zijn koning zo vriendelijk is. Valentijn gaat naar hem toe en zegt: ‘Wij kennen elkaar. Hoe gaat het ermee?’

George Cary had Valentijn allang gezien. Hij heeft niet veel zin in een gesprek.

‘Je ziet het. Wij hebben verloren. De protestanten kunnen ons katholieken nu wel afmaken.’

Valentijn lacht.

‘Ben je gek, dat doen we niet. In Holland is nog geen enkele katholiek afgemaakt, zoals jij dat noemt.’

George kijkt hem argwanend aan. ‘Mooie praatjes, ik moet het nog zien.’

‘Als onze prins het hier net zo kan regelen als in Holland hebben de roomsen niets te vrezen.’

‘Onze prins,’ zegt George fel. ‘Dat is het hem nu juist. Jullie stappen hier maar rond als grote branies in je verdomde blauwe uniformen. “Onze dit”, “onze dat”; jullie zijn de baas, wij zijn bezet. Zelfs de lijfwacht van de koning is vervangen door Hollanders. Maar het gaat wel om onze koning, dat vergeten jullie.’

Valentijn schrikt van de felheid van de Engelse jongen. Hij laat hem staan en komt pas veel later terug. Ze varen dan al ruim een uur stroomafwaarts. George is wat minder bitter. De twee jongens praten min of meer vriendschappelijk, ondanks het verschil in partij.

[pagina 205]
[p. 205]

Dan wordt George Cary bij de koning geroepen.

Als hij terugkomt bij Valentijn kijkt hij bedrukt.

‘Wat is er?’ vraagt Valentijn.

‘Ik moet naar huis. De koning wil niet dat ik bij hem blijf. “Jouw plaats is op je eigen landgoed,” zegt hij. Morgen moet ik al weg. Maar onze koning komt terug en dan zijn wij de baas in Londen en in heel Engeland, dan is die Hollandse bezetting voorbij.’

Valentijn weet niet wat hij daarop moet zeggen.

‘Ik wens je een goede reis,’ zegt hij maar en loopt weg.

George Cary blijft opnieuw verbitterd achter.

 

Op het schip is één persoon die heel goed gezien heeft dat Valentijn met die Engelse jongen praatte. Dat is Reinier van Swaenswijck.

Hij heeft van de klerken van Huygens gehoord dat zij een spionagekomplot op het spoor zijn en Reinier is vast van plan dat komplot op te rollen. Hij heeft in Exeter al het leven van de prins gered, hij zal dat nog eens doen. Hij weet al genoeg van het hofleven om te beseffen dat zulke goede diensten de weg naar promotie betekenen.

 

Nelis staat juist bij het plompe kasteel van Rochester als het schip met de koning daar aankomt. Haar vader werkt in een tuin, met wat hij noemt zijn ‘maats’. Dat zijn zes geestelijk gestoorde mannen, met wie Dirk Nooten het heel goed kan vinden. Ze hebben samen al enkele maanden tuinwerk gedaan.

Het is helder winterweer. Nelis ziet het schip afmeren aan de achterzijde van het kasteel. Ze herkent de koning, hij ziet er beter uit dan in Faversham. Vriendelijk pratend verdwijnt de vorst in het sombere gebouw, een grove steenklomp naast de rivier.

Als het hele gezelschap al bijna binnen is, ziet Nelis haar broer pas. Ze rent naar hem toe.

‘Valentijn! Valentijn, vader is hier!’

Broer en zus omhelzen elkaar. Nelis herhaalt het goede nieuws keer op keer. Valentijn kan het nog niet geloven.

‘Kom maar mee, dan kun je het zelf zien.’

‘Ik moet eerst binnen vragen of ik weg kan.’

‘O ja, het leger, daar moet je alles vragen.’

[pagina 206]
[p. 206]

‘Jij hebt makkelijk praten zusje, je weet nog niet eens dat je kapitein je als deserteur aangemeld heeft.’

‘Die kapitein is ver weg, eer hij hier is ben ik al het land uit.’

Valentijn kijkt bedenkelijk, hij haast zich naar binnen en hoort daar dat hij de stad in mag. Broer en zus gaan naar de tuin waar hun vader werkt.

Vanaf de eerste etage van het kasteel kijkt Reinier hen na.

‘Spionnen en deserteurs,’ mompelt hij. ‘Daar moet ik iets aan doen.’ Hij haast zich naar de commandant van de soldaten om daar een arrestatiebevel te halen.

 

De ontmoeting van vader en zoon is hartelijk en ontroerend.

Vader praat weer heel normaal, hij herkent Valentijn en weet wat hij doet. Hij vraagt zelfs: ‘Heb je je examen al gehaald?’

‘Ik studeer in de praktijk,’ zegt Valentijn ontwijkend.

Samen lopen ze naar het huis van Jeremiah en Margaret Woodgate. Daar is het feest.

‘Zo zien we de terugkeer van de verloren vader, in plaats van de verloren zoon,’ lacht de predikant.

De vrolijke avond wordt verstoord door hevig gebons op de deur. Reinier staat daar met vier soldaten.

‘Ik heb een arrestatiebevel voor Nelis Nooten,’ zegt hij afgemeten. ‘Wil verdachte met mij meegaan.’

Men kijkt elkaar stomverbaasd aan. Nelis is krijtwit.

‘Vuile rotzak,’ schreeuwt ze. ‘Bemoei je met je eigen zaken, ik ga naar huis, ik ben geen deserteur, ik heb mijn vader gezocht.’

Vader komt naast Nelis staan.

‘En ze heeft hem gevonden ook, mijnheer Pietersen. Opdonderen, of je krijgt een pak slaag zoals je nog nooit gehad hebt.’

Reinier deinst achteruit, de soldaten komen naar voren en duwen Dirk Nooten de kamer uit.

Jeremiah Woodgate praat met Reinier, maar het helpt niets. Nelis moet mee.

De predikant schrijft een lange brief, die geeft hij Valentijn.

‘Laat dit lezen door de prins of door zijn secretaris, het zal voor je zusje een heleboel schelen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken