Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het revier (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het revier
Afbeelding van Het revierToon afbeelding van titelpagina van Het revier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het revier

(1978)–Taecke J. Botke–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Conversatie op Akademikerniveau

Opa was afgereisd. Hij was een wat langzame, trage boer die op het einde van zijn dienstjaren tot kampcommandant was benoemd. Niet direct een topfunctie in de militaire hiërarchie, maar wel het rustige einde van een doffe carrière. Opa deerde dat niets, hij vond het trouwens welletjes en verheugde zich er op gelaten wijze in, terug naar de ‘Bauernhof’ te gaan.

Hij was - op zijn wijze - een gezellige man die zich weinig gelegen liet liggen aan de voorschriften. De ‘Haltung’ van de ss-officier was hem geheel en al vreemd, hij ‘biederte sich an’ met de ‘Häftlinge’ en ontzag zich niet in nader contact te treden met het uitschot aller volken dat zijn kamp vulde. Integendeel zelfs. Hij bracht zijn dagen bij voorkeur door in de ‘Schreibstube’, vrat en dronk er gretig en liet zijn lome moppen vallen waar plichtmatig doch met moeite om gelachen werd. We leefden in spanning over zijn opvolger.

Die verscheen, een avond, bij het appel. Verscheen is wat vaag als term. Hij rukte aan, stram en luidruchtig. In laarzen-blinkend - en met IJzeren Kruisen, met handschoenen aan - ‘funkelnagelneu’ - en met een smoel dat zojuist met groene zeep gewassen leek. Een model Edelmof. Zijn blauwe ogen glansden van vaderlandsliefde en eerbied voor de Führer. Aan zijn mouw zat een strookje vast waarop te lezen viel ‘Leibstandarte Adolf Hitler’.

[pagina 44]
[p. 44]

Mooi zo. Wij keken elkaar onthutst aan, en Henri zuchtte: ‘J'ai bien peur: un idéaliste...’

Het wàs een idealist; zo'n man die beslist het leven voor iets hogers wilde inzetten. Terwijl opa het appel afroffelde, ging Fritz - zo noemden we hem maar meteen - ons nauwgezet natellen. Hij keek iedereen recht en doordringend in de ogen. Na afloop van deze monstering uitte hij zijn ontevredenheid over de slechte militaire training. Dat zou anders moeten worden. Het ‘Mützen ab’ bijvoorbeeld leek nergens naar. Eén klap moest je horen.

Het werd meteen oefenen. De afgenomen mutsen dienden met één sonore klap op het rechter been neer te komen. Onder opa's lome bewind hadden we er zelfs niet aan gedacht dat zo iets ooit mogelijk zou zijn. We ontdekten nu dat we iets heel moois gemist hadden. Terwijl in de verte het gerommel van Russisch geschut te horen was en niet-Duitse vliegtuigen overvlogen, gingen we ernstig oefenen op de heerlijke klap. Telkens opnieuw schreeuwde de ‘Lagerälteste’ zijn commando's, en na een half uur ingespannen training hadden we het zover gebracht: de klap wás er...

Zeer tevreden hoorde Fritz het resultaat aan. Hij voorspelde ons dat verdere oefening nog hogere kunst zou baren en ook, dat we hoe langer hoe meer plezier in deze manifestatie van eenheid-ingehoorzaamheid zouden krijgen. Dat leek ons boven elke twijfel verheven.

Na deze voorspelling draaide hij plotseling om zijn eigen as en marcheerde in paradepas rechtstreeks naar het revier. Wij schrokken danig van dit ferm gedrag. Opa had nooit het revier betreden; hij vreesde ziekten zodat wij vrij waren in ons doen en laten.

Fritz vreesde niets. Hij keek in en onder ieder bed, bekeek de temperatuurlijst en ging daarna de zieken opnemen. Met zijn

[pagina 45]
[p. 45]

kille blauwe ogen sloeg hij ze gade alsof het reptielen waren, of Führermoordenaars. ‘Bitte jeden Tag Bescheid, damit ich im Bilde bleibe’. ‘Jawohl, Herr Kommandant’, brulden wij in antwoord. Het Duits is toch een merkwaardige taal. Tien jaar naziheerschappij heeft er een idioom van gemaakt dat alleen nog maar voor komische doeleinden bruikbaar is. Je kunt met een ernstig gezicht geen Duits meer spreken. Zelfs het gewone ‘jawohl’ is al belachelijk geworden. Men associeert het meteen met het potsierlijke gedrag van kwasten, kwezels en kwellers die een hol, pathetisch geperforeerd Duits hanteren. Het zou voortaan alleen nog mogelijk zijn een ironisch ondermijnd Duits te spreken; een Duits derhalve dat zichzelf bij voorbaat verontschuldigde. ‘Jawohl, Herr Kommandant’ of ‘Jawohl, Herr Onkel’ of ‘Jawohl, Herr Bahnhofsvorsteher’. Gewoon zou dat niet meer kunnen.

 

Fritz ging het hok binnen waar we aten en sliepen. Een gammele tafel en drie stoelen. Fritz ontdeed zich van zijn gele handschoenen, gespte zijn oorlogstuig af en legde dit behoedzaam neer naast zijn hoge pet. Eerbiedig stonden wij in de houding gedurende die militaire striptease.

Daar kwam het weer: ‘Sind Sie Akademiker?’ ‘Jawohl, Herr Kommandant’ brulden we tegelijk, denkende aan zijn aanbidding van de totale eenheid. ‘Alle Aerzte?’ ‘Nein, Herr Kommandant’ klonk het weer, als een salvo. Zelfs Fritz werd er verlegen van. Wat hij wilde was een gesprek met ‘Akademiker’.

‘Und Sie?’ - ditmaal ging het tegen Henri die - gewend aan het klassieke ‘Du, Mensch!’ niet goed raad wist met de nieuwe ‘Anrede’. ‘Arzt’ brulde hij toen maar, luid en krachtig, alsof hij er iemand mee beledigen kon. Toen ik: ‘Zahnarzt’ en daarop de Pool: ‘Veterinär’. Een bepaald vloeiende conversatie werd het niet, meer een heen en weer brullen.

[pagina 46]
[p. 46]

Fritz besloot het over de intieme boeg te gooien. Hij vertelde dat hij gewond was en ter genezing drie maanden in dit kamp zou verblijven. Maar hij telde de dagen tot hij zich weer in dienst van volk en vaderland en van zijn geliefde Führer kon begeven. Het kwam er zonder ironie, zonder aarzeling uit. Gewoon gemeend...

Zolang hij echter hier was had hij behoefte aan hoogstaande gesprekken, die hij meende het zekerst te kunnen aantreffen onder ‘Akademiker’. Vandaar. Onzerzijds een zwaar stilzwijgen. Zijn hele ‘behoefte’ stond stram in de houding, gereed om op elke vraag een unaniem salvo te laten klinken. Fritz dacht na, zocht een uitweg uit de impasse. Hoe begin je een gesprek, hoogstaand, met ‘Akademiker’? ‘Sitzen’, commandeerde hij. Dat kon natuurlijk niet, want er waren geen stoelen genoeg. Dus hurkten we maar op de grond, ook al geen houding die de sfeer voor academische discussies bevordert. Volgende bevel: ‘Stuhl holen’. Eindelijk was het zover en het gesprek stak van wal: ‘Wer gewinnt den Krieg?’. Janek moest als eerste antwoorden. Niets restte van de grote bek waarmee hij gemeenlijk te keer ging. Hij stotterde iets over de altijd durende onzekerheid voor elke ‘Endsieg’, maar verklaarde dat hij de Duitsers een goede kans gaf. Henri gaf een literair gesausd exposé over krijgskansen in het algemeen; er kwamen echter zoveel Franse wendingen in voor dat Fritz het ongeduldig af liet weten. Ik mocht.

Denkende aan Vught en aan het bestaan van ‘Herrgott’ begon ik maar weer met te zeggen dat ik niet begreep hoe aan de Duitse overwinning getwijfeld kon worden. De Führer had het toch gezegd, en onze heropvoeding in dit kamp was zo grondig geweest dat we aan geen van zijn woorden meer twijfelen. Fritz keek zeer argwanend maar zei niets. Hij wisselde van thema. Waarom de gevangenen er zo slecht en bleek uitzagen? We legden hem uit dat het eten miserabel was. Maar dat weerde hij af.

[pagina 47]
[p. 47]

Alles had hij zelf gecontroleerd, en het menu voor de gevangenen was wetenschappelijk samengesteld. De calorieën klopten.

Dat Eddy en zijn bordeel het grootste deel van die calorieën in hun vette lijven absorbeerden was aan Fritz ontgaan. Allicht; daarom stelde hij ochtendgymnastiek voor: dat zou de vertering bevorderen. Gelukkig begonnen op dat ogenblik de sirenes te loeien. De lichten gingen uit. Groot alarm. Fritz gespte snel zijn krijgstuig aan en vertrok naar zijn post.

De volgende dag kregen Janek en Henri een uitnodiging om ‘gemütlich’ te komen ‘plaudern’. Ik - de enige ‘Führervaste’ - mocht niet mee. Tandartsen waren hoogstwaarschijnlijk geen echte Akademiker’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken