Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 148]
[p. 148]

Hoofdstuk XXIII

GERARD SCHREEF GEREGELD. HIJ HAD HET bizonder naar zijn zin, zich nu al geheel in dat dorpsleven ingeleefd. Er heerschte een mazelen-epidemie onder de kinderen en zoo was hij in korten tijd met bijna al de gezinnen vertrouwd geraakt. Het zou hem spijten als hij hier weer vandaan moest: de berichten van den ouden dokter bleven slecht - dus misschien... Er was ook nogal een aardige conversatie. De dominee en zijn vrouw waren jonge menschen, zij zoowel als hij doctor in de theologie - en bij een paar families in de omliggende villa's kwam hij veel aan huis. Marianne zou het hier niet zoo ver van de wereld vinden - zij moest eens komen kijken, de Van Breggens hadden gevraagd of zij dáár wilde komen logeeren...

Marianne, als zij beneden kwam, vond er de groote bekende couverten naast haar bord - of Koen kwam er mee binnen, triomfantelijk zwaaiend. Dan glimlachte ze, greep er naar, onderwijl Jeannetje helpend, of van Con een langdradig verhaal aanhoorend.

Deze dagen kwam een wonderlijke rust over haar. Verzonken was de hartstochtelijk zoekende onbevredigdheid der laatste jaren, de vreemde ontgoochelende dofheid, de strakke opgewondenheid daarnà van haar verlovingstijd, en het uitputtend getob der eerste weken hier. Zij dacht, zij zon niet meer over het leven, ze vond zich niet zondig meer omdat zij zoo tevreden kon zijn zonder Gerard; dat - het zorgen met Koen samen hier in huis was immers iets dat aan haar leven met Gerard niet raakte! Zij deed wat haar handen te doen vonden en was gelukkig.

Ze ontdekte soms zelfverwonderd hoe volkomen ze in dit kinderleven kon opgaan, zich geheel verdiepen in kinderkwesties. Dat zij 't kòn! Zij, die altijd egoïst-weg gemakzuchtig geleefd had haar luxe bestaan, zij kon vroeg opstaan, alle vermoeidheid vergeten om een les van Nico, een spelletje met Jeannetje. En ze was blijder en trotscher als ze een kind tot gedweeheid en overgave aan Koen gepaaid had, dan ooit na een succes voor een volle zaal.

In een van zijn brieven vroeg Gerard: ‘zong zij heelemaal niet meer, trad zij niet nog eens op? Zij schreef er nooit over...’

Zij bleef een oogenblik verwonderd stil; haar leven had al zijn oude verrukkingen verloren; geen spanning meer, geen triomfantelijke vreugd. In plaats daarvan hing en trok

[pagina 149]
[p. 149]

haar hart aan duizend kleinigheden. Haar grootste eerzucht was geworden een goed kop koffie voor Koen, een keurig verstelde jurk, een kinderhand, die hulpzoekend of dankbaar in de hare gleed. En in deze stemming, waarbij zij voor 't oogenblik alle nagedachte, alle zorg en getob over zichzelf van zich werpen kon, klaarde haar wezen op in een fleur die zich aan haar gansche omgeving meedeelde. Zij kon een pruilerige, lastige bui van Lize met geduld en een vroolijk gezicht het hoofd bieden, zij vond honderd kleine attenties voor haar, die Lize als bedorven kind onmiddellijk weer verzoenden - en 's avonds vingen de stille witte gangmuren haar schaduw als in een vlucht, wanneer ze met rappe voeten uit het kantoor kwam, de wangen overbloosd, de oogen warm-diep.

Lize werd iets sterker, en de oude opgewektheid begon zich bij haar baan te breken. In den middag of 's avonds kwam zij een paar uur beneden. Zij vond het een pretje genoegelijk lui op de bank te liggen, terwijl alles haar aangedragen werd - en was er een zonnetje van gezelligheid met haar licht en los gebabbel. Dan werd Marianne stil, innerlijk kleumend van leegte waar zij de kinderen tot Lize zag getrokken als vlinders naar de lamp - van verlatenheid in 't weten dat toch niets van dit alles waarvoor zij den ganschen dag met al haar krachten, al haar gedachten ook zorgde, haar toebehoorde. En zoo'n avond kon zij nog laat opzitten om aan Gerard te schrijven - schreef ze in hartstochtelijk dringende vurige woorden over hun toekomst, hun beider leven, het huis - zàg zij al dien tijd zichzelf in een zonnige kamer, en naast zich een wieg - een ander jong kind speelde in den tuin, riep haar... moeder... maar 't was altijd de tuinkamer hier in huis, ze kon zich geen andere voor den geest roepen...

Als Termolen kwam, en hij vond Lize vooruitgaande, zei hij haar dat zij nu gauw misschien haar plaats beneden weer zou kunnen innemen. Het was een uitlokken, want telkens nam hij denzelfde weerzin waar, den schrik die bleek haar gezichtje wegtrok. En hij zòcht naar den prikkel die de nerveuse vermoeidheid zou overwinnen nu het zwakke lichaam niet meer de eenige rem bleek...

 

Op een morgen vond Marianne toen zij beneden kwam, een brief naast haar bord van De Voogt in zijn qualiteit als dirigent van een Arnhemsche zangvereeniging, waarin hij haar vroeg of zij hem den grooten dienst wilde bewijzen in

[pagina 150]
[p. 150]

te vallen voor mevrouw Van Laar, die de alt-partij zou zingen in de Josua en plotseling ongesteld was geworden.

Ze zat een oogenblik stil Het oude leven, dat haar weer tot zich rukte! Een onwil was in haar het eerste oogenblik... het bedenken dan hoe De Voogt altijd klaar stond voor háár - hij had mevrouw Van Laar slechts noode genomen, na háár weigering...

Ze voelde Koens blik op zich rusten, en reikte hem den brief over. Hij las, gaf hem terug - zwijgend.

Een snelle gekrenktheid joeg in haar op. Zij wist het wel! Zij was goed, zoolang zij alléén maar opging in dingen die hij kon begrijpen, in zijn aangelegenheden. Geen poging om ook haar eens te naderen in haàr leven.'t Kon hem allemaal niets schelen, dàt ging aan hem voorbij.

‘Ik kan wel zoo laat mogelijk hier vandaan gaan, en den middag na het concert terug zijn,’ zei ze zakelijk koel sprekend, als over iets dat zijzelf reeds beslist had. ‘De Voogt is mijn oude leeraar en een goede vriend altijd van mij gebleven, ik kan hem niet in den steek laten.’

‘Welneen, waarom zou je dat doen,’ zei hij even koel.

Niek hing aan haar lippen.

‘Tante wat gaat u zingen?’

‘De Josua van Händel.’

De kinderen zaten perplex haar aan te kijkeg. Zij werd ineens weer de tante Marianne van vroeger - maar vreemd en onwezenlijk voor hun kinderbegrip nu zij zoo lang haar hier als een ‘gewone’ tante in hun midden hadden gehad.

‘Tante, doet u een mooie japon?’ vroeg Fré, en Jeannetje viel in:

‘Mag ik 'm zien, tannie?’

Ze lachte, bedacht weerbarstig triomfeerend dat zij weer eens een mooie japon zou aantrekken, voor menschen die tenminste naar haar keken. Van avond en morgenochtend kon zij de partij nog eens doornemen. Als zij dan met een laten middagtrein wegging, kwam zij nog net op tijd voor de generale repetitie. 't Zat er nog wel bij haar in, ze had verleden voorjaar pas in Frankfort meegewerkt.

Na het eten ging zij naar Lize, vertelde het haar. Die was er dadelijk in, wou dat Marianne meteen zich eens heelemaal voor haar aankleedde - dat zou een echt apart pretje zijn. En Marianne gaf alles toe, in de wonderlijk verwarrende gewaarwording, alsof ze plotseling uit een bekorenden ban ontslagen, zich weer in het vroegere, oudbekende leven terugvond: als de Marianne Roske, die verloren

[pagina 151]
[p. 151]

en ondergegaan scheen. Want Lize ook was weer als vroeger, en de vervreemding tusschen hen beiden van den laatsten tijd leek een droom nu.

En terwijl zij naar haar kamer ging om zich te kleeden, had zij de sensatie, alsof zij ook plots nu geheel tot Gerard weerkeerde, terwijl zij toch vroeger hem nooit in eenig verband met haar kunst gevoeld had.

Voor den spiegel paste zij de japon. Ja Jeanne had gelijk, hij stond haar bizonder jong... en zij kon rose dragen - 't had een waag geschenen maar haar teint was frisch den laatsten tijd. Zij bezag zichzelve critisch, tot een ongeduldig gebons op de deur haar opschrikte.

‘Tannie, mogen we nu kijken?’

‘Dadelijk, ga maar vast, ik kom zóó bij moeder.’ - Wacht, zij zou zich voor Lies heelemaal mooi maken, haar roze zijden kousen, de satijnen schoenen...

Toen zij even later de trap afkwam hoorde zij Fré als een heraut aankondigen:

‘Daar komt tante!’ En zij zag hen in spanning saamgedrongen op een kluitje, de gezichten in gretig verlangen naar haar op.

‘O - oh!’ 't Was een langgerekte zucht van bewondering uit vier kindermonden.

‘Vader, kom toch eens kijken!’ gilde Fré en Marianne zag hem de benedentrap opwippen, dan stilstaan achter de kinderen en naar haar opzien.

Zijn oogen omvatten in een seconde alles; het fijne hoofd met het springende donkere haar, den ranken blooten hals, heel de gracieuse lenige vrouwenfiguur tot aan den kleinen voet. Het drong zich in hem op, dat zij zóó zou staan voor een volle zaal...

Een gloed vloog naar zijn hoofd... zwijgend stond hij.

Marianne's hand beefde op de leuning, haar adem ging kort - langzamer ging zij, als met zware voeten.

‘Komen jullie nóóit?’ riep Lize uit de kamer.

De kinderen joelden haar vooruit: ‘O, moeder, prachtig!’ en Jeannetje:

‘Mooi hè, vadi - zoo zacht...’

‘Ja,’ zei hij, ‘zoo mooi maakt tante Marianne zich niet voor onze partijen, hè?’

Het kind ving den toon van zijn stem, keek verwonderd naar hem op. Hij lachte, liep door naar beneden.

‘Hier ben ik,’ zei Marianne, bij Lize binnengaand. Er was onbewust een overgegeven weemoed in haar stem, toen

[pagina 152]
[p. 152]

zij voor Lize's bed ging zitten, in haar mooie japon, de kinderen om haar heen.

--------------

Den volgenden middag ging zij, na een radeloos gejacht en gehaast om klaar te komen, met het geroezemoes der kinderen om zich heen. Bij de deur, toen de atax vóór stond, kwam Koen even uit zijn kantoor.

‘Veel succes,’ zei hij kort.

Ze dankte hem luchtig en hij zag haar na, zooals zij elegant in haar reis-toilet insteeg. Het viel kil en vervreemdend in hem, dat zij daar nu kon gaan, zoo geroutineerd kalm-weg logeeren alleen, in een hotel.

En toen hij dien dag met de kinderen aan tafel zat, was er een gekwetstheid in hem, die hij niet kon verwinnen, en hem op kantoor in woede had doen uitvaren om een gering verzuim: 't gevoel van iemand die aan een klein station zit te wachten op een trein - welke tenslotte hem niet meeneemt en onverstoord zijn grooten loop vervolgt. Zoo ging het hem bij Marianne. Haar verblijf hier was een tusschen-station, waar zij slechts een oogenblik toefde, om dan den weg te vervolgen naar haar doel.

Nu ja - wat verweet hij haar eigenlijk? Dat zij zóó zich hier gaf dien korten tijd, was nog alleen een reden tot dankbaarheid.

Het was wel eens goed, zoo iets als dit. Dan wist je ineens, dat je niet te veel je moest gewennen aan wat maar tijdelijk kon zijn. Maar een leegte, een verlatenheid kilde om hem heen dien avond, toen hij op zijn kantoor zat, en wist dat Marianne niet komen kon om hem goedennacht te zeggen en nog wat te praten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken