Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het spiegeltje (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het spiegeltje
Afbeelding van Het spiegeltjeToon afbeelding van titelpagina van Het spiegeltje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.40 MB)

Scans (12.51 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het spiegeltje

(1921)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk XXV

NIEK WAS MET KUNST EN VLIEGWERK beter gestoomd voor zijn concert, en Marianne had hem Koen vertoond als reclame voor haar anijsmelk.

‘Hij is heusch beter - laat hem maar gaan!’

Hij had toegegeven in de stille voldoening haar iets toe te staan, waar zij op haar spottende wijze deed alsof ze hem een onvermurwharen bullebak vond.

Toen zij het Lize vertelde, gunde die haar het succes maar nauwelijks, en zij was er te boozer om wijl zij het Marianne niet wilde laten merken. Maar ook nu weer ondervond zij geprikkeld, wat zij immer bij Marianne opmerkte en niet begreep, als zij onredelijk tegen deze gekribd had: Marianne verweerde zich nooit; zij maakte een of andere verrassing voor haar, een bizondere lekkernij, of gaf haar langer haar gezelschap, geduldig en amusant.

Aan de koffie waren er de Arnhemsche couranten met recensies, die De Voogt haar stuurde - en een brief van Gerard, dat hij de Pinksterdagen over kwam. Zij zei het aan Koen als terloops, in een onwillekeurige koelheid van woorden,

[pagina 158]
[p. 158]

die gekwetst zijn hartelijken toon terugving: ‘Zoo, dat is een heele verrassing.’

Fré, die het hoorde, brak uit in een storm van gejuich.

‘Tante, komt Gerard? Komt hij den heelen dag hier?’

‘Ja - maar niet voor jou,’ meesmuilde Koen.

Zijn scherpe blik vloog even naar Marianne over.

Zij stond op, bond Jeannetje's servetje los, en ging met Lize's bord naar boven. Toen zij terugkwam was Koen al weg, de kinderen opgebroken om naar school te gaan. Een oogenblik stond zij stil uit te zien in den tuin - keek zij rond over de tafel, waaraan zij even tevoren gezeten had met Koen en de kinderen... En het was haar, of een onverbiddelijke hand haar met geweld terugtrok van dit alles, wat haar lief en vertrouwd was geworden.

Ze ontstelde van de even ongecontroleerde gedachte.

‘Neen,’ dacht ze radeloos, ‘het is niet waar - hij is me nader, Gerard - en niet dit - niet dit...’

Opeens herwon zij zich met geweld. Zij belde Barta om af te ruimen, ging naar boven zich kleeden. Ze wilde naar Gusta.

 

‘Besta jij nog?’ vroeg Gusta, toen zij binnenkwam, ‘'t is of je daar de wereld afsterft...’

Marianne lachte. ‘Ik ben notabene net vier dagen weg geweest naar Arnhem.’

‘Waarom lieg ik er een dag bij?’ dacht ze zonder het toch te verbeteren. Zij zat er geduldig te luisteren naar Gusta's woordenvloed, blééf zitten terwijl zij wist, dat de kinderen uit school kwamen - zij zorgde altijd dat zij dan thuis was. Maar ze verweerde zich in een doffe voldoening tegen die gedachte: ‘Ligt Gerards moeder mij niet nader dan al het andere? Te lang heb ik Gusta verwaarloosd.’ En met Gusta mee wond zij zich op tot eigen blijde woorden, sprak met haar over Gerard en ze beloofde: ‘Ja, beide Pinksterdagen kwam zij dáár eten - zeker.’

Thuis kwam zij juist voor het eten aan - Koen was al binnen. Verwonderd keek hij op, toen ze gejacht binnenvloog.

‘Ik heb me zoo verlaat bij Gusta - die was natuurlijk vol van het heugelijk nieuws van de Pinkster, en als we eenmaal aan het praten zijn over Gerard, wetèn we geen van beiden meer van tijd.’

Het scheen haar toe, dat zij noodeloos veel woorden gebruikte voor een zoo natuurlijke zaak.

Koen had niets gezegd, maar aan tafel was hij ongewoon

[pagina 159]
[p. 159]

druk met de kinderen, vol grappen. En hij vertelde: moeder kreeg er een klein, pikzwart katje bij; maar ze mochten het niet verklappen hoor!

Jeannetje hing aan zijn hals: ‘Vadi, o toe, wanneer mag ik 't zien, en hoe heet het?’

‘Moeder mag den naam bedenken.’

Stom en bezeerd at Marianne voort. Een scherpe pijn trok en boorde in haar achterhoofd; als één ellende van onontwarbaar leed lag de lange, zware middag achter haar. Dien avond ging zij kort na de kinderen naar boven, zei Koen even om de deur van 't kantoor goedennacht.

‘Ga jij ook al?’

‘Ja, ik heb zoo'n erge hoofdpijn.’

Hij zag haar inderdaad bleek weggetrokken, met diepe schaduwen onder de oogen. Maar 't woord van bezorgdheid dat in hem opjoeg, wilde hem niet van de lippen en hij zei alleen zacht:

‘Nu beterschap dan...

Hij kwam niet dadelijk weer tot werken - moest uitdenken wat ongewild zijn gedachten bond: ‘Had zij zóó zich opgewonden van blijdschap, dat Gerard kwam? Had zij hem al dien tijd zóó gemist? 't Eerste moment zou hij gezworen hebben, dat zij niet blij was - wat dan? Waar wilde hij heen, dat dit hem niet losliet, hij telkens weer er zich op betrapte het in zijn geest te wenden en te keeren... Wàt tenslotte beteekende het voor hèm! Gauw ging alles hier weer bij het oude...’

Hij stramde zich, als tegen een plotselinge moeheid.

 

Boven op haar kamer zat Marianne, neergevallen voor de tafel, te schrijven bij het late licht.

‘Eindelijk kom je dan! Eindelijk! Hoe lang moet het nog duren eer we voor goed bij elkaar zijn! Maàr het kòmt toch! Wij tweeën, jij en ik, wij hooren bij elkaar, daar kan niets en niemand tusschen komen.’

Zij schreef, tot zij de letters niet meer kon zien. Toen, de brief gesloten in het couvert, zat zij ineengezakt tegen den rug van haar stoel een poos dof te staren in de nog lichte lucht, waartegen de jong groenende boomtakken ragden.

Toen trok ze opeens de gordijnen dicht, kleedde zich uit.

Midden in den nacht schrikte zij met een schok wakker - zag zij voor zich staan de eigen woorden uit den pas geschreven brief: ‘wij tweeën, wij hooren bij elkaar...’

[pagina 160]
[p. 160]

Met een kreun als van physieke pijn, wierp zij zich om.

 

Den volgenden dag besprak ze dadelijk met Lize de Pinksterplannen. Ze zou graag beide dagen met Gerard bij zijn ouders eten.

Lize knikte, zei dat ze het best begreep. En tegen Koen lachte zij later ondeugend. ‘Die Marianne was toch zoo verliefd - ze was heelemaal geagiteerd sinds ze wist dat Gerard zou komen.’ Hij zei niets, en het ontging haar ditmaal, al haar aandacht geboeid door het zwarte katje, dat ze plechtig ‘Roetje’ gedoopt had met drie druppels thee op zijn fulpen kop, en dat den heelen dag met zijn hakerige pootjes over haar deken marcheerde.

De Zaterdagmorgen voor Pinkster stond het heele huisop stelten. Moeder was onder luid gejuich van de kinderen als ‘luilak’ gedoodverfd - zij moest tracteeren! Zoo'n luie moeder, die heelemaal niet uit bed kwam! Aileen Con had het niet goed kunnen verzetten - hij was naar boven geloopen en had gehakkeld als haast nooit meer den laatsten tijd: ‘U - u - u - is niet lui... 't komt dat - dat u ziek is.’

Ze had hem lachend gerustgesteld, meteen van de gelegenheid geprofiteerd, om voor de koffie te bestellen waar zijzelf dol op was: Berliner bollen. Marianne was juist bezig den verleidelijken stapel te verdedigen tegen de enthousiaste aanvallen, toen Koen haar liet roepen.

‘Gerard vraagt je aan de telefoon.’

Ze kwam rap, vond er aan de telefoon zijn stem - beklemmend bekend.

‘Nu kan ik tòch niet komen - ik heb een patiënt, die ik niet verlaten kan, 't is onmogelijk - vindt je 't erg naar, lieveling? Het is mij ook zoo'n groote teleurstelling...’

Ze omvatte het niet onmiddellijk - een nervositeit belette haar te hooren, deed de woorden als klanken aan haar oor voorbij gaan. En toén, begrijpend, praatte ze meteen heftig, hartstochtelijk er tegen in, aandringend op wat ze wist dat verloren was:

‘Kon hij dan niet één dag - al was 't een middag maar?’

‘Neen, onmogelijk. Maar hij kwàm gauw - zoo als hij weg kon.’

Ze liet het - plotseling - in een onmacht nog langer aan te dringen. Zij had een gevoel als een drenkeling, die zich het vastgegrepen touw uit de machtelooze hand voelt

[pagina 161]
[p. 161]

glippen, en den strijd moe, terugzinkt in het baar omsluitende water.

‘Gerard komt niet - hij kan niet weg -’ zei ze tegen Koen.

‘Dat is erg jammer -’ zei hij strak - ‘nu moet je je maar met ons behelpen.’

Toen dacht zij opeens, dat zij wel kon weenen van teleurstelling. Ja, hij zei het: behèlpen - want niets van dit alles was van haàr.

‘Tante,’ kwam Fré aanhollen - ‘komt Gerard niet?’

‘Neen, hij kan niet,’ haperde zij alsof ze een schuld bekende.

‘Hè jakkes! hè dan vind ik de heele Pinkster niets leuk! Ik had me er zoo vreeselijk op verheugd - ik had hem zooveel te vertellen!’

Marianne zweeg in een wrevel, alsof de felle teleurstelling van het kind iedere uiting van háár ontwrichtte.

Niek hapte tevreden in zijn Berliner bol; hij vond 't vervelend als hij Fré niet heelemaal voor zich had - nu was dat gevaar afgewend.

Na de koffie, in allerlei drukte, hervond Marianne zichzelf. Alsof iets dat afgedaan was, zoo wonderlijk volkomen verzonk de heele Pinkster-teleurstelling achter haar. Zij ging op in de vacantie-vreugd der kinderen, vooral van Jeannetje, die opfleurde in de vrijheid als een verkommerde knop onder de zon. Als zij maar even kon, sloop zij de achtertrap naar het bediendenkantoor op, wist er met list den jongen Biggel uit te lokken - en samen op de trap, bedreigd door duizend gevaren, zat dat zonderling ongelijksoortige tweetal: het roodharig, ongunstig-uitzlend boefje, dat Willy Biggel altijd bleef, hoeveel Koen ook aan hem te fatsoeneeren zocht, en het broze fijne kind, met haar teer kleurtje, haar bedelende, pruilende oogen, haar gretig mondje, dat onder alle pret altijd klaar scheen om zich bij de eerste terleurstelling tot schreien te vertrekken. Daar vertelde de jongen haar de onwaarschijnlijkste verhalen, wisselden zij samen voor elkaar bewaarde lekkernijen - want in snoepzicht waren zij beiden gelijk. En Marianne, als zij Jeannetje daar vond, knorde een beetje, nam haar hardvochtig mee, toch evenals Koen verwonderd over de geduldige, zachte genegenheid van dien onverschilligen, leugenachtigen, luien jongen voor het zooveel jongere kind.

En terwijl zijzelf met Jeannetje al de oude spelletjes speelde, maakte ze een plan: Koen moest een van beide

[pagina 162]
[p. 162]

dagen met al de kinderen naar buiten gaan, dan zou zij bij Lize blijven.

Na tafel vertelde ze 't hem.

‘Wou je me weg hebben?’ lachte hij, even geprikkeld.

Maar ze had gezien, hoe het allereerst moment het plezier voor het plan had getinteld in zijn oogen. En ze lachte terug, half voldaan, half weemoedig bezeerd.

‘Ja,’ zei ze, ‘en jij wil ook wel.’

Hij stond voor zich uit te kijken in den tuin. Opeens haar blik voelend, wendde hij zich naar haar om.

‘Wat zie je aan me?’ vroeg hij. Hij wist, dat hij grijs was zoo in 't volle licht!

‘Niets - ik mag toch wel eens naar je kijken!’

‘Vindt je me nogal mooi?’

‘Neen - voor 't mooi hoeft het niet!’ plaagde ze. Maar ze dacht, dat hij heel bleek was deze dagen.

Hij schokte zijn schouders op, in de war door haar spot, drentelde den tuin in.

 

's Avonds kwam hij boven, waar Lize en Marianne samen zaten.

‘Ik heb een brief van Rick, dat hij den tweeden dag komt,’ zei hij.

Marianne keek hem aan - en hij zag, hoe zij zijn vreugde hierom peilde en meeleefde - meteen bevocht hij de gedachte, keerde zich tot Lize.

‘Hij had zeker niets beters,’ snibde ze met opgetrokken neusje. Maar tegelijk greep ze zijn hand, kuste spelend een voor een zijn vingers. Toen lachte hij - en lachte wéér, als om de grief van een kind, omdat hij bezeerd, één seconde Marianne's oogen op zich gevoeld had.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken