Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw Jacob (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw Jacob
Afbeelding van Vrouw JacobToon afbeelding van titelpagina van Vrouw Jacob

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.87 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw Jacob

(1935)–Ina Boudier-Bakker–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XI

Jan van Beieren wendde rusteloos zijn gedachten naar twee zijden. Daar was Engeland en de steeds nog dreigende inval ter eene zijde. Hij wachtte, en verslapte geen oogenblik in zijn waakzaamheid. Soms overviel hem daarbij opnieuw de vreemde moeheid als na den watersnood; bezag hij mismoedig de resultaten van den eindeloozen krijg tegen Jacoba. Hij gelóófde niet meer aan een rustig beheer ooit van zijn schoone landen; dat was het erge. De Hoeken, stoutmoediger wordend, lieten hem geen oogenblik rust. Utrecht blééf onbetrouwbaar; bij een Engelschen inval zouden èn Friesland en Utrecht van de gelegenheid profi-

[pagina 274]
[p. 274]

teeren. Zijn benden, verzwakt, waren de oude niet meer. Soms, in het gevoel van plotseling na gekomen ouderdom - dat hij niemand, het minst zijn geliefde Elisabeth zou willen bekennen, was hij toch pas negen-en-vijftig - dacht hij, dat Jacoba in haar jeugd de sterkere zou blijven, dat hij aan haar zou moeten ondergaan.

In zulk een aanval van somberte, keerde zich zijn eenige hoop, den eenen toe, die hem helpen kon: Bourgondië. Verfoeid had hij hem, maar thans zag hij in hem de redding. Philips haatte den Engelschman, het Engelsche huwelijk even hard als hijzelf.

En de Beier verscheen te Brugge, waar Philips in al zijn praal, waarmee hij steeds indrukwekkender zich omgaf - verbleef.

Toen de Bourgondiër zich hoffelijk snel en met vertoon van eerbied verhief om Jan van Beieren te begroeten, ontdekten zijn schijnbaar zoo doffe oogen onmiddellijk de innerlijke verandering in diens wezen. Hij was sterk verouderd; een zwakheid borg zich in de barsche plooien om zijn mond, en in de grauwe, harde oogen troebelde zorg. Maar naar zijn gewoonte viel hij even scherp en onmiddellijk als altijd aan.

‘Het is u bekend Neef, dat u zoowel als mij het gevaar dreigt van een Engelschen inval.’

‘Mij?’ vroeg de Bourgondiër naïef.

‘Ge weet wat ik bedoel. Houd u niet van den domme! U is dit huwelijk evenzeer tegen de borst als mij. Ik stel u voor, samen ons te verbinden om het gevaar te keeren.’

De Bourgondiër zweeg. De toppen van zijn blanke, spitse vingers tegen elkaar drukkend, overlegde hij.

‘Er zou voor mij gevaar uit kunnen voortkomen,’ zei hij. ‘Slechts aan de toekomst denk ik, ingeval het den Engelschman gelukken mocht hier vasten voet te krijgen. Overigens is er nog het scheidsgerecht, dat hierin een woord zal meespreken. Maar....’

‘Men weet nooit waartoe onze nicht u staat is, wiilt ge zeggen.’

‘In de toekomst - neen. En daarom, als ik, die niet veel te vreezen heb thans, u mijn hulp toezeide, zou ik ook voor de toekomst een belooning vragen.’

De Beier staarde hem aan. Zijn oogen nepen klein, hij hijgde een oogenblik.

[pagina 275]
[p. 275]

‘Welnu,’ lachte hij dan kortademig - ‘Wat kost mij mijn zielerust?’

‘Onze Heer Jezus en de Heilige Maagd mogen u die geven - niet ik,’ de vrome Bourgondiër sloeg een kruis, ‘Maar uw aardsche rust Heer....’

Hij toefde, zei dan zakelijk koud:

‘Wilt ge mij bij brief en zegel benoemen tot uw naasten, uw waren erfgenaam van al uw landen en bezittingen, uw roerende en onroerende goederen - met uitzondering natuurlijk van het hertogdom Beieren, en de graafschappen Holland en Zeeland, die ge zelf slechts van den Brabander voor twaalf jaar bezit.’

De Beier verschoot. Hij zag: met de allodiale goederen als Voorne, Arkel, Gooiland, zou een deel van Holland en Zeeland in bezit van Bourgondië komen. Hij dacht aan Elisabeth - zijn hart werd zwaar om haar.... Maar dan dacht hij: kòn een vrouw goederen beheeren? Het zou beter voor haar zijn Philips tot vriend te hebben dan tot vijand. En wat zou 't voor haar worden ingeval van een Engelsche overwinning? Zijn oog, met de oude felheid opeens, mat den bleeken, kouden Bourgondiër. Eenmaal reeds was de vader hem te sterk geweest....

Hij dacht, dat hij geen zonen had - niets. Hij dacht aan zijn broeders dochter, een vluchteling in Engeland voor de aanslagen van dezen onbetrouwbare, gehate.... En hij wist: hij moest. Er was geen uitweg.

 

De maanden gingen - het was zomer geworden - Jacoba's derde Engelsche zomer.

Glocester was te Parijs met Philips en Bedford samen gekomen. Juni stond over het land, de schoone middenzomer, die in Jacoba alle verlangen naar geluk, vrijheid, zorgeloos genieten deed uitbloeien; maar in Parijs legden de Brabandsche gezanten den bul over van Martinus den paus, waarin hij verklaarde, dat hij de eerste dispensatie aan Jan en Jacoba verleend, had herroepen, wijl men hem had uitgelegd, hoe uit dit huwelijk allerlei rampspoed zou ontstaan. Nu bleek echter de rampspoed nog grooter, wanneer de twijfel bleef bestaan aan de echtheid van dit huwelijk. Daarom verklaarde hij plechtiglijk, dat krachtens zijn eerste dispensatie Jan en Jacoba in wettig huwelijk waren verbonden. De herroeping der eerste dispensatie moest worden beschouwd

[pagina 276]
[p. 276]

als niet te zijn geschied, en een tweede echt dus van geen waarde.

Jacoba begreep: de Heilige Vader had zich hiermede meteen schoongewasschen van zijn heimelijke boodschap, in teerhartigheid eenmaal gezonden; en sterk woog Bourgondië.

Maar de pleitbezorgers van Jacoba en Humphrey lieten zich niet zóó bedotten. Zij gingen scherpzinnig en gewikst verder terug, en beweerden dat reeds de verloving te Biervliet in 1417 ongeldig was, omdat aan de voorwaarden voor die verloving niet was voldaan. Want de bruigom had niet op den bepaalden tijd voor een behoorlijke dispensatie gezorgd, èn hij had later in strijd met zijn uitdrukkelijke beloften, erflanden van Jacoba vervreemd. Ook was de eerste dispensatie verleend op valsche inlichtingen, en ook nadien weer herroepen. Het huwelijk werd gesloten na deze herroeping; Jacoba was dus nooit de echte vrouw geweest van Jan van Brabant, en had volle vrijheid haar hand aan den hertog van Glocester te schenken.

De hertog van Brabant alzoo behoorde al de erflanden van gravin Jacoba aan haar wettigen gemaal en voogd, den hertog van Glocester, over te geven.

Humprey, terug van Parijs komende, en welvoldaan over dezen tijdelijken voorspoed, vond Jacoba zitten met den starenden blik, welke hem aan een gevangen vogel deed denken. In allen strijd en tegenspoed terwille van een huwelijk, dat eenmaal hem begoocheld had als schoon avontuur - hij, ridder en echtgenoot van de vrouw, voor wie al wat ridderlijk was ontgloeide - was veel van de glorie om Jacoba's hoofd voor hem getaand, en veel van zijn teederheid afgestorven. Maar haar zoo stil en lusteloos zitten trof hem.

‘Waar denkt mijn Jaqueline aan?,’ vroeg hij, en nam liefkoozend haar hand.

Ze wendde langzaam haar heldere oogen naar hem toe, en vestigde ze op zijn bemind gelaat.

‘Ik denk, hoe mannen strijden met mijn schim in hun banier, en slechts mijn landen, mijn erfgoed voor hen levend is. Een levenloos voorwerp ben ik in mannenhanden geweest van mijn vroege jeugd af.’

‘Voor mij toch niet!’ riep hij, en trok haar aan zijn borst, warm als in de eerste dagen hunner liefde.

Zij bleef stil in zijn armen. Zij keek hem zwijgend en bedroefd

[pagina 277]
[p. 277]

aan; haar klacht had zijn ridderlijkheid beschaamd. Hij dacht, hoe hij inderdaad gestreden had om de Nederlanden meer dan om haar. Maar was dan ooit een man van vorstelijken bloede in zulk een ellendigen toestand geraakt! Beschuldigd in onwettig huwelijk openlijk te leven; met de vorsten van Bretagne, van Bourgondië, van Brabant en zijn eigen broeder en oom tegen hem! Vastbesloten elke onderneming van zijn kant te stuiten.

Toch bleef een schuwheid om haar te sparen in zijn stem, toen hij haar eindelijk meedeelde, dat de Brabander verklaard had van Jacoba afstand te doen, mits hij Henegouwen behield zoolang hij leefde. Na zijn dood zou het aan Humphrey vervallen.

Zij borg een bitterheid diep in haar hart; haar trots kon het tegenover hem dien zij liefhad moeilijk verdragen, dat een, dien zijzèlf had verschopt en veracht als haar onwaardig, willig afstand deed van haar persoon, als hij haar land slechts behield.

Zij dacht, opgesloten in haar vertrek, zelfs Marie niet verdragend, in kwellend ontleden uit, dat als werkelijke liefde Humphrey bezielde, al deze tegenwerking hem zou hebben aangevuurd, inplaats van hem tot werkeloosheid te ontzenuwen.

 

In Frankrijk behaalden de vereenigde legers overwinning op overwinning; zij drongen diep naar het zuiden door, gansch het land tot aan de Loire was in hunne macht.

Bij de jonge koningin-weduwe kwam Jacoba, en de beide vrouwen, in vriendschap en droefheid verbonden, begrepen elkaar goed. Katharina, gebonden aan Engeland om haar kleinen zoon, leefde smartelijk Frankrijk's verovering en ondergang mee. Aan niemand dan aan Jacoba durfde zij dezen tweespalt, die haar jong leven brak, te openbaren. En Jacoba vertrouwde haar het kwellend verlangen, met een leger te kunnen optrekken en haar erflanden te veroveren. Want langzamerhand, bij Glocester's verkoeling werd haar ondragelijk de gedachte, dat zij zonder bruidschat hier in Engeland op genade leefde.

In deze zware, drukkende Julidagen kwam Van Vliet afscheid nemen. Hij noemde vlak en zonder nadruk als het doel van zijn reis Holland. Even keken zij elkaar aan, vóór hij diep over haar hand boog en die kuste. Zij vroeg niets. Zij zag hem na, en haar hart klopte met snelle slagen.

Dien avond ontving zij Beatrix bij zich. De blonde vrouw

[pagina 278]
[p. 278]

had geweend, en vergeefs trachtte zij opgewekt te praten.

Maar Jacoba gaf geen antwoord. Zij trok slechts, toen zij eindelijk beiden zwegen, en in den langen lichten zomeravond naar buiten staarden, de zuster tot zich en hield haar zwijgend in haar armen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken