Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens
Afbeelding van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levensToon afbeelding van titelpagina van Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (19.36 MB)

ebook (15.97 MB)

XML (4.50 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.B. Sleper



Genre

poëzie
non-fictie

Subgenre

liederen/liedjes
gebed(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot gebedenboek ten gebruike van katholieke christenen voor alle dagen en tijden van het jaar en alle omstandigheden des levens

(1951)–Cornelis Adrianus Bouman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Gebeden voor de biecht

Wij bereiden ons voor op de belijdenis onzer zonden door God te vragen onze belijdenis te aanvaarden, en ons te geven dat wij berouw zouden hebben over al onze afdwalingen. Wij onderzoeken ons geweten, opdat wij onze zonden zo goed mogelijk kennen en belijden.

HEILIGE Heer, almachtige Vader, eeuwige God, zie neder op uw dienaar, die in de vijandige stormen dezer wereld schipbreuk heeft geleden, maar nu met berouw tot U komt om zich van zijn afdwalingen te beschuldigen. Aanvaard vol liefde mijn tranen en zuchten, en roep mij terug van de duisternis tot het licht; schenk mij genezing nu ik mijn zonden belijd; red mij en geef mij geneesmiddelen voor mijn wonden. Laat de vijand niet langer macht bezitten over mijn ziel, doch aanvaard welwillend mijn belijdenis. Laat mij weer treden in de tegenwoordigheid van uw altaar, opdat ik door het sacrament der verzoening weer waardig worde dank te brengen aan uw heilige Naam. Amen.

Gebed voor het gewetensonderzoek

God, voor wien ieder hart openligt, voor wien zelfs de geheimste wil is als een luidgesproken woord, en voor wien niets blijft verborgen; verlicht onze gedachten door de instorting van uw Heiligen Geest, opdat wij onze zonden erkennen, U volmaakter beminnen en waardig loven. Door Christus onzen Heer.

Ander gebed voor het gewetensonderzoek van kardinaal Bona

In mijn droefheid kom ik tot U, allerliefste Jesus, mijn toevlucht en mijn troost; en in de bitterheid mijner ziel overdenk ik voor U mijn jaren en mijne zonden. In mijn smart roep ik uw ontferming in en vraag U ook nu weer genadig te zijn en te sparen, en van mij weg te nemen de zonden die mijn grootste ellende zijn. Blijf niet doof voor de stem en voor het snikken van den verloren zoon, die uit het verre land tot uwe goedheid wederkeert; want Gij hebt geen behagen in de ondergang van de stervenden, daar Gij immers, opdat ik niet zou sterven, de dood hebt willen ondergaan. Daarom kom ik tot U met een berouwvol en vernederd hart; ik kom tot U om te worden schoongewassen, o bron van eeuwig leven, waarnaar ik smacht gelijk het hert smacht naar de waterbronnen; ik kom tot U, o mijn licht, om te worden verlicht, om U te beminnen

[pagina 366]
[p. 366]

en voor U mijn ongerechtigheid te belijden. Zend uw licht uit en uw waarheid, en verlicht mijn geest, opdat ik al het kwaad dat ik misdeed en al het goede dat ik naliet, duidelijk moge erkennen en volledig belijden. Laat niet toe dat ik verkommer in mijn vuil, Gij die U ontfermt over allen en niets haat van wat Gij hebt geschapen.

 

Vervolgens gaan wij bij onszelf na waarin wij God hebben beledigd. Wij geven ons daarbij rekenschap van de omstandigheden, waaronder wij onze zonden hebben bedreven, want wij zijn verplicht deze omstandigheden, zo enigszins mogelijk, in de toekomst te vermijden; zonder het voornemen hiertoe hebben wij geen waarachtig berouw. Bovendien zijn wij verplicht van onze zware zonden bij de belijdenis voor zover mogelijk het aantal te noemen en die omstandigheden, welke onze schuld hebben verzwaard of bij de zonde nog een andere zonde hebben gevoegd. Wij mogen niet verzwijgen als wij door zelf te zondigen anderen tot zonde hebben verleid of anderszins ergernis hebben gegeven. Twijfelen wij of een of andere daad zondig is geweest, dan sluiten wij ook deze in onze belijdenis in en vragen den priester nederig ons geweten te helpen vormen.

 

Voor het gewetensonderzoek kan men gebruik maken van de volgende leidraad.

Leidraad bij het gewetensonderzoek volgens de christelijke deugdenleer

Het GELOOF IN GOD is de deugd volgens welke wij van harte instemmen met alles wat God ons over Zichzelf en over het heilswerk van Christus heeft geopenbaard. Wil het een werkelijk levend geloof zijn, dan is het onverbrekelijk verbonden met de verwachting dat wij dit alles eens volledig zullen bezitten en dat God ons zijn bijstand verleent dit te bereiken (hoop op God), en met de liefde tot God.

De zonden tegen het geloof in God zijn samengevat in het eerste der Tien Geboden. Wij zondigen tegen deze deugd, als wij:

vrijwillig twijfelen aan God, de Openbaring, Gods geboden, de heilige Kerk;

ons geloof opzettelijk in gevaar brengen door lectuur of door te luisteren naar redevoeringen en gesprekken, welke er mee in strijd zijn;

bijgelovige handelingen stellen; zelden of nooit over God of over de dingen van God nadenken.

 

De HOOP OP GOD is de deugd volgens welke wij verwachten dat God als een goede Vader, hier en hiernamaals, alles voor ons ten beste leidt. Want God wil, dat de zondaars zich bekeren en het eeuwig leven zullen bereiken. En evenzeer is het waar, dat de zondaar niet verloren gaat tenzij door eigen schuld.

Wij zondigen tegen de hoop op God, als wij:

wanhopen aan Gods goedheid en de kracht van zijn genade; vermetel vertrouwen dat God ons zal bijstaan, als wij onszelf geestelijk of lichamelijk in gevaar brengen.

 

De LIEFDE TOT GOD is de voornaamste der drie goddelij-

[pagina 367]
[p. 367]

ke deugden; in de hemelse heerlijkheid zal zij tot volle ontplooiing komen. Wij beminnen God omdat Hij oneindig verheven is en als de hoogste goedheid oneindig beminnenswaardig in Zichzelf; en ook omdat Hijzelf ons grootste geluk uitmaakt, dat wij in de hemelse heerlijkheid voor eeuwig zullen genieten.

Wij zondigen tegen de liefde tot God, als wij:

Hem lasteren, zijn Naam onteren door een meineed of door zonder voldoende reden te zweren, vloeken, en zijn Naam zonder reden en oneerbiedig gebruiken (tweede gebod);

Hem bespotten door een heiligschennis, d.i. door het onteren van een heilige zaak, een heilige plaats of een aan God gewijde persoon, door het onwaardig ontvangen van de heilige Geheimen, door een biecht zonder berouw of zonder voldoende belijdenis, door het onwaardig ontvangen van de andere sacramenten;

minachting hebben voor God, voor het woord Gods in de heilige Schrift, voor de heilige Kerk, voor de heiligen; de Zondag ontheiligen (derde gebod); God uit lafheid loochenen, of uit lafheid toelaten dat anderen zijn Naam of de geheimen der Openbaring bespotten;

moedwillig zijn dienst verwaarlozen en ons niet beijveren vreugde te vinden in de eeuwige goederen welke ons zijn beloofd (zonde van traagheid); aan God het minimum van eredienst en boetvaardigheid weigeren, dat ons door de kerkelijke wetten wordt voorgeschreven:

tenminste op Zondag en op geboden feestdagen de viering der Eucharistie bij te wonen;

de geboden van vasten en onthouding na te komen;

tenminste eenmaal per jaar onze zware zonden te biechten; tenminste eenmaal per jaar, op of rond het Paasfeest, de communie te ontvangen.

 

Wij kunnen God niet waarachtig beminnen, als wij niet eveneens onze naasten liefhebben. Christus zelfheeft gezegd dat de deugd van LIEFDE TOT DEN NAASTE even verheven is als die van de liefde tot God. Wij beminnen al onze evenmensen omdat zij allen zonder uitzondering kinderen zijn van denzelfden Vader en omdat Christus voor hen allen de kruisdood heeft willen ondergaan. En wij beminnen onze naasten als wij hun het eeuwig goed toewensen en naar vermogen medehelpen hen voor Gods bedoelingen ontvankelijk te maken.

Een teken van deze zuiverste vorm van naastenliefde is het, als wij hen eveneens in tijdelijk opzicht naar vermogen bijstaan, en hun eerbied en diensten bewijzen, ook als wij hiertoe krachtens de deugd van rechtvaardigheid niet strikt zijn verplicht. Overigens is de deugd van naastenliefde een element dat wij terugvinden in alle overige deugden, welke onze verhouding tot onzen evenmens regelen.

Wij zondigen tegen de naastenliefde, als wij:

door een te grote eigenliefde niet letten op de geestelijke of stoffelijke nood van anderen en hen daarin niet naar vermogen bijstaan, vooral wanneer wij door omstandigheden (en dus volgens Gods bedoeling) met hen in aanraking komen;

[pagina 368]
[p. 368]

door onze daden en woorden, door nalatigheid, of zelfs door onvoorzichtigheid, anderen ergernis geven;

aan anderen, in het bijzonder aan hen met wie wij regelmatig verkeren, de hoogachting en voorkomendheid onthouden, waarmee wij ook zelf wensen te worden behandeld;

ons verheugen over het ongeluk van iemand, zelfs van onzen vijand, of iemand zijn voorspoed misgunnen.

 

Zowel de deugd van naastenliefde als de deugd van rechtvaardigheid gebiedt ons onze ouders te eren, hen te gehoorzamen en hen te helpen (vierde gebod). Eenzelfde plicht hebben wij ten opzichte van al onze overheden en van ons vaderland.

 

De RECHTVAARDIGHEID is de deugd, volgens welke wij ieder het zijne laten of ieder het zijne geven. De zonden tegen deze deugd zijn des te zwaarder naarmate het toegebrachte nadeel groter is. Bijzonder zwaar zijn deze zonden, als wij onrechtvaardig zijn ten opzichte van ondergeschikten en ten opzichte van hen wier belangen ons zijn toevertrouwd.

Wij zondigen tegen de rechtvaardigheid, als wij:

iemand zonder noodzaak doden of verwonden (vijfde gebod); iemand beledigen;

ons schuldig maken aan diefstal, overwinst, het onrechtvaardig behouden van gevonden goed, afpersing, verkwisting van wat wij rechtens voor het onderhoud van ouders of gezin hadden moeten gebruiken, oneerlijke concurrentie, het voeren van een onrechtvaardig civiel proces (zevende gebod); een verkeerd gebruik maken van de tijd van betaalde arbeid; afgunstig zijn op het rechtmatig bezit van anderen (tiende gebod).

Een wraakroepende zonde is het een arbeider zijn billijk loon te onthouden.

Eveneens is het een wraakroepende zonde als wij oneerlijk of zelfs maar nalatig zijn in het beheer van goederen van armen, weduwen en wezen.

Bovendien verbiedt het achtste gebod:

onwaarheid te spreken;

door een leugen iemands goede naam aan te tasten (laster); zonder voldoende reden het kwaad van iemand bekend te maken (kwaadspreken);

iemand lichtvaardig te beoordelen;

een ambtsgeheim te schenden; al deze dingen aan te moedigen of toe te laten.

 

Het berouw over zonden van onrechtvaardigheid is onoprecht, als wij niet het vaste voornemen hebben het toegebrachte nadeel zo goed mogelijk te herstellen (restitutie of eerherstel). Is direct herstel niet meer mogelijk, dan zijn wij gehouden onrechtvaardig verkregen goederen weg te schenken. In dit alles moeten wij nauwkeurig de aanwijzingen van den priester opvolgen.

 

Tot de hoofddeugd van Matigheid behoort allereerst de deugd van KUISHEID, welke het gebruik regelt van de geslachtelijke vermogens en ons daardoor dichter brengt tot de liefde tot God. In het huwelijk van gedoopten is de liefde tussen man en vrouw (en dus alle betuigingen van liefde en het geslachtelijk verkeer) geheiligd door het teken van Christus' liefde tot de Kerk, welk teken

[pagina 369]
[p. 369]

het geheim is, dat het voor de Kerk gesloten huwelijk verheft tot de sacramentele orde. Er zijn er die Christus navolgen in zijn volkomen onthechting door vrijwillig afstand te doen van de genoegens van het geslachtelijke leven; vele christenen in alle eeuwen hebben onder Gods ingeving de gelofte afgelegd geheel hun leven door te brengen in onthouding.

 

Het zesde gebod verbiedt de geslachtelijke omgang buiten het huwelijk. Bovendien verbiedt het die betuigingen van liefde, welke volgens het oordeel der voorzichtigheid, naar de maat van eigen en anderer zwakheid daartoe kunnen leiden. Ook verloofden zijn gehouden alles na te laten wat volgens de menselijke zwakheid gemakkelijk zou leiden tot geslachtelijk verkeer. In het huwelijksleven zijn gehuwden gehouden te handelen volgens de wederzijdse liefde en hoogachting welke zij elkaar hebben beloofd en welke de verhevenheid van het huwelijk vereist. Zij mogen nimmer opzettelijke daden stellen waardoor de natuurlijke bedoelingen van het huwelijksverkeer zouden worden verijdeld.

Het is een zonde bij zichzelf of bij anderen buiten het geoorloofd huwelijksverkeer de gevoelens op te wekken welke de lichamelijke gemeenschap vergezellen, hetzij door handelingen, hetzij door gesprekken of anderszins.

 

Het negende gebod verbiedt zelfs alle opzettelijke inwendige begeerten, welke gericht zijn op de door het zesde gebod verboden handelingen.

 

Bij het belijden van zonden tegen het zesde en negende gebod moeten duidelijk, maar niet uitvoerig, de omstandigheden worden genoemd, welke onze daden kunnen verzwaren: of wij iemand opzettelijk hebben verleid, of wij gezondigd hebben met een gehuwd persoon, met iemand die aan onze zorg was toevertrouwd, enz.

 

Tegen de deugd van MATIGHEID zondigen ook zij, die: onmatig zijn bij de maaltijd; zich vrijwillig overgeven aan dronkenschap;

door het overmatig gebruik van genotmiddelen of anderszins hun gezondheid in gevaar brengen.

 

Tot de hoofddeugd van Sterkte wordt herleid de deugd van NEDERIGHEID, volgens welke wij ons niet verhovaardigen op eigenschappen die wij om niet van God hebben ontvangen, en onszelf geen eigenschappen toekennen welke wij in werkelijkheid niet bezitten. Het spreekt vanzelf dat de deugd van nederigheid niet uitsluit de deugd van dankbaarheid, volgens welke wij aan God getuigen dat wij al onze gaven van Hem ontvingen, en evenmin de plicht God te dienen door deze gaven zo goed mogelijk te gebruiken.

De zonde tegen de deugd van nederigheid is die van de hoogmoed.

Oefening van berouw

Ik heb berouw, mijn Heer en God, over al mijn zonden en ik verfoei ze meer dan alle kwaad, niet slechts met een dor en onvolmaakt hart, maar naar het gevoelen van allen wien Gij in uw liefde hebt geschonken waarachtig boet-

[pagina 370]
[p. 370]

vaardig te zijn; want Gij, o God, zijt een oneindige liefde overwaardig. Ik neem mij ernstig voor liever alle kwaad te ondergaan dan nogmaals aan de zonde toe te geven. Ik wil mijn fouten nauwkeurig belijden, aan U en aan mijn naaste genoegdoening schenken en alle gelegenheden tot zonde in de toekomst vermijden. Geef mij mijn boze gewoonten te verlaten en werken te verrichten welke U behagen, opdat waar mijn zonde overvloedig is geweest, uw genade nog overvloediger moge zijn. Moge al wat mij ontbreekt, worden aangevuld door de dood, door het bloed en de overvloedige verdiensten van uw geliefden Zoon; want in dit vertrouwen hoop ik de genade te ontvangen om mijn leven te wijzigen en tot het einde toe in het goede te volharden. En nu, Heer, Gij die mij hebt gegeven mijn zonden te erkennen, vervolmaak mijn berouw en sta mij bij mijn genoegdoening te voltooien. Brand mij met het vuur uwer liefde en verwijder van mij al wat uwe Majesteit mishaagt. Reinig al wat U in mij behaagt, opdat ik, mijn Heiland, in U en niet in mij moge leven, in U en om wille van U moge sterven.

Gebed van de heilige Gertrudis de Grote

Heer en God, die zozeer mijn Schepper zijt dat Gij mij ook hebt willen herscheppen, vernieuw heden in mijn binnenste uw heiligen Geest en neem mij op onder uw uitverkoren volk als de spruit van een nieuw geslacht, opdat ik mij met de kinderen der belofte verheuge uit genade te hebben ontvangen wat ik niet bezit van nature. Maak dat ik groot zij in geloof, blij in de hoop en geduldig in het lijden; geef mij genoegen te vinden in uw lof; geef mij met een vurige geest U, mijn Heer en God en waarachtigen Koning, getrouw te dienen en waakzaam in uw dienst te volharden tot het eind van mijn leven. Dan zal ik wat ik nu door het geloof verwacht, in werkelijkheid met mijn ogen mogen aanschouwen; ik zal U zien zoals Gij zijt, van aangezicht tot aangezicht.

Ander gebed van de heilige Gertrudis de Grote

Het sacrament van de vergeving der zonden is een tweede doopsel.

Jesus, bron van leven, geef mij de beker te drinken van het levend water dat Gij zelf zijt, opdat ik na U te hebben gesmaakt, in eeuwigheid geen dorst meer kenne dan naar U. Dompel mij geheel in de diepte van uw ontferming. Doop mij in de reinheid van uw kostbare dood. Vernieuw mij door het bloed waarmede Gij mij hebt verlost. Was in het water van uw heilige zijde alle vlekken van mij af, waardoor ik ooit de onschuld van mijn doopsel heb bevlekt. Vervul mij van uw Geest, opdat ik, in reinheid van lichaam en ziel, geheel aan U toebehore. Amen.

[pagina 371]
[p. 371]

Verder kunnen wij ons op de biecht voorbereiden door een of meer van de gebeden te bidden welke op bladz. 351 zijn aangegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken