Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XL Nieuw Liedeken

I: 161-166

Uitdagend drinklied, waarin de dichter de haarlemse schutters die bij hun amsterdamse collega's op bezoek zijn, toespreekt en hun de verschillende functionarissen voorstelt in hun kwaliteit van drinkebroer. De versie-1622 is onmiskenbaar beter dan de versie-1621. Er is enige verwantschap tussen dit lied en de monoloog van Frederyck in Moortje (vs. 1998-2061).

Beginregel: Haarlemsche drooghe harten nu,

Vindplaatsen: Geestigh Liedt-Boecxken 1621: 114-122; Groot Lied-Boeck 1622: 56-58; Liedt-boeck 1644: 7-8; Utrechts Zang-Prieeltjen 1649: 321; Liedt-boeck 1677: 7-9; Kalff 1890: 289-293; Knuttel 1929: 102-105; Van Rijnbach 1944: 91-93.

Omvang: 120 verzen, vijftien strofen van 8 regels.

Versvorm: overwegend jambisch metrum met vier heffingen.

Rijmschema: a b a b c c c b; zowel de rijmen a als de rijmen c zijn dubbelrijmen, vaak met een even kluchtig als kunstvaardig effect van bravoure.

Melodie: Matter 1979, blz. 190, 191, 192, 193.

Varianten
Groot Lied-Boeck 1622 Geestigh Liedt-Boecxken 1621
5 Ellick die drinckt Ellick dronck
7 Soo loopt Loopt
8 Blijft Maer blyf
9 W'hebben Wy hebben
11 'k Verdwael Ick verdwaal
12 Dat hier Omdat hier
15 Ghy verliest Ghy verliestet
19 Maer dat 't Wevers Maer moeten Wevers
20 Die men ons teghen ghesteld Die ons tegen werden gestelt
21 Roept lustigh al u Baasen Roept al u lustighe Baasen
25 Wy hebben een soo vaardigh gast Een fray, een seer aardig gast
26 Verkoren tot Cornel Verkiesen wy tot Cornel
29 Als hy Wanneer hy

[pagina 263]
[p. 263]

36 De kan schier En de kan schier
37 kan hy stuwen neemt hy te stuwen
42 Het is te 't Is te
45 Op allerley manieren Op alderhande manieren
51 Drie vier In dry vier
52 'k Haddet Ick haddet
53 Daer hy soo trots Daar hy soo lustigh
58 Die men kiest Die wy kiesen
60 Zijn Die zijn
61 Al schijnen 't slechte En 't schijnen slechte
64 Aars hebben Of anders hebben
65 Ons Korperael wat t'Is wonder, nu dat hy soo
66 En daar by al wat vet Te weten ons Corporael
67 Wonder hy niet En dat hy niet
68 Daer hy noyt stort noch set Daar hy soo stort en set
69 Hy sal 't doch niet Hy sal 't niet
70 Hy stuert 't met Hy steurtet met
71 Souwer noch Hy souwer noch
74 Selven tot ons Selven tegen onse
76 En dat van Te weten: van
77 Selden dat desen Selden desen
78 Nochtans ook al Nochtans al
84 Niet Die niet
86 Die drincker so uyt Doe drinckt so uyt
88 En kent En hy kent
89 d'Ouwe De ouwe
93 Nu voort an ghy Nu voort ghy
94 Die garen wel wat Die garen wat
95 nu als nu
98 Ick van u naem Dat ick van u naam
100 so ick yemandt soo icker eenige
102 Dat icker Omdat icker
103 men selden men doch selden
104 Wy missen noch Maer hier missen wy noch
110 wy souden hoe souden wy
112 Dan waren wy te vreen Dan willen wy syn te vreen
113 Onse Crijghsraat De Cryghsraat
114 Wat vroom Soo wat vroom
116 met staat met een staat
117 Maackt Nu maackt
119 En gheeft haer En geeft ghy

[pagina 264]
[p. 264]

Groot Liedt-Boeck 1622 Liedt-boeck 1644
20 steld gesteld
42 Het is 't Is
73 schrijver schrijvers

1 drooghe harten: Ook in lied XXIX (vs. 40; 57) worden de Haarlemmers droog genoemd, maar daar is tevens de bet. gierig mogelijk (I: 127, 128).

2 toont hier: Het tafereel speelt zich dus af in de woonplaats van de dichter, Amsterdam. Vgl. ook hier (vs. 9) en onse (vs. 11, 13).

5 Ellick die: iedereen. Het woord die is hier geen betr. vnw. maar een in feite overbodige hervatting van Ellick; ook in de moderne omgangstaal komt dit gebruik nog veelvuldig voor: ‘Maar mijn vader die zei toen natuurlijk’ enz. Na die betr. vnw. zou de zin, als bijzin, inversie hebben, na die als hervatting blijft de zin hoofdzin.

11 'k Verdwael in: ik raak de tel kwijt van. Zie voor deze uitdrukking ook lied XXIX, vs. 13.

13 Bier-hanen: Voor haan in de fig. bet. van overmoedig, aanmatigend personage, zie WNT V, kolom 1390-91; voor haan in de bet. van tapkraan, idem kolom 1393. Bij de keuze tussen deze mogelijkheden, is o.i. die van stoutmoedige bierdrinker het meest op z'n plaats. Zie WNT II, kolom 2544. Deze voorkeur wordt gesteund door het gebruik van dit woord in vs. 209 en vs. 899 van Suyp-Stad of Dronckaerts Leven door Dirck Pietersz. Pers (1626; ed. Verlaan en Grootes; Culemborg 1978; blz. 96 en 119) en door de vergelijkbare term kuythaan: ‘iemand die gaarne kuit (zeker bier) lust’ WNT V, kolom 1396). (+)

14 met vanen: een vaan is eig. een hoeveelheid van vier mengelen, maar het mengel was niet voor elke drank gelijk: een mengel olie was 1.21 liter, een mengel wijn 1.53 liter. Men zal een vaan bier mogen stellen op ongeveer vijf liter.

17 vaandel: vendel van de schutterij. Knuttel verzekert: ‘Alleen bij zeer oppervlakkige lezing kan men meenen, dat in het jeugdwerk ‘Haarlemsche drooghe harten nu’ van werkelijke schutters sprake is’ (1929, blz. LXIIIn). Ook Zaalberg 1968, blz. 44, meent dat het hier gaat om Vrijers (d.i. jonge mannen), die worden voorgesteld als een schutterij. Maar behalve de term Vrijers, die inderdaad aan jónge mannen doet denken, is er o.i. geen enkele reden om de ‘zeer oppervlakkige lezing’ niet als de juiste te beschouwen, mede omdat er ook van ‘ouwe soldaten’ sprake is (vs. 89). De veronderstelling dat de dichter zo maar in een gezelschap uitgelaten drinkebroers een strak volgehouden rangorde aanbrengt, is even onwaarschijnlijk als dat hij gebruik kon maken van een in die kring bestaande rolverdeling. Het is bovendien niet erg waarschijnlijk, dat hij, die zelf tot de schutterij behoorde, de dáar aanwezige hiërarchie

[pagina 265]
[p. 265]

ietwat baldadig zou hebben overgenomen terwille van een willekeurig drankfestijn van Haarlemmers en Amsterdammers. Het argument dat het even onwaarschijnlijk is de hiërarchie in de werkelijke schutterij zo baldadig te doorkruisen, houdt geen stand als men aanneemt dat Bredero als bekend kluchtspeldichter het ook daar wel wagen kon een potje te breken. Al houdt men het er dus voor dat dit lied geïnspireerd is door een authentieke ervaring bij een van de amsterdamse schutterijen, daaruit volgt nog niet dat het dagtekent uit de tijd dat Bredero vaandrig was. Zie verder bij vs. 49.

22 blaasen by: Volgens WNT II, kolom 2810-11, heeft blazen in gemeenzame taal ook de bet. drinken. (+)

34 veeght: de bet. drinkt is in WNT XVIII, eerste stuk, kolom 1331-32, met een groot aantal bewijsplaatsen gedocumenteerd.

41 Molick: Beter dan vogelverschrikker past in dit vs. de bet. houten klaas; zie WNT IX, kolom 1037. (+)

40 Ons Vaenderich: Deze zevende strofe is opgevat als een wat gechargeerd zelfportret, hetgeen de visie op Bredero's karakter en gedragspatroon in belangrijke mate heeft bepaald. Dat men deze opvatting aantreft bij Ten Brink 1888 (blz. 72) en bij Prinsen 1921 (blz. 24, 59) verwondert niet, maar ook de meestal zo kritische Te Winkel waagt zich eraan: ‘Als vaandrig dichtte hij voor zijn vendel, vermoedelijk bij eene samenkomst met de Haarlemsche schutterij het bekende drinklied’; hij ‘teekent daar met enkele sprekende trekken den cornet, den capiteyn (zijn vader), den luytenant, de onderofficiers en ook in den vaandrig zich zelf als een stout drinker, die ‘de kan met syn tanden anvat’, leeg drinkt en dan ‘over 't hooft slingert’ zonder ze met de handen aan te raken.’ (1923, blz. 193). Niet voor niets noemde A.M. de Jong zijn Bredero-roman De dolle vaandrig (z.j. = 1947). Er is echter alle reden om aan de juistheid van deze opvatting te twijfelen.

Dat Bredero vaandrig van de schutterij is geweest, staat vast; hij moet dat zijn geworden in de voorzomer van 1613 (vgl. Memoriaal, blz. 119). Naar aanleiding van zijn eerste optreden in die eervolle functie schreef hij lied CLXII, een lied dat meer vervuld is van aarzeling en bescheidenheid dan van uitdagende overmoed (I: 519). Al is er uiteraard geen garantie dat een gemoedsgesteldheid die bij de ambtsaanvaarding heerst, intact blijft tijdens heel de ambtsvervulling, toch valt het moeilijk in de vaandrig van lied CXLII en die van lied XL dezelfde persoon te herkennen. Maar er is meer.

De humoristische karakterisering van de verschillende functionarissen houdt in de opeenvolgende strofen eenzelfde toon. Niets verraadt dat de dichtervoordrager bij deze zevende strofe opeens in een gewijzigde situatie verkeert, doordat hij het nu niet meer over een ánder heeft, maar over zichzelf. Natuurlijk zou door gebaar of mimiek de voordracht in die zin kunnen zijn aangevuld, maar de tekst als zodanig geeft daar geen aanleiding toe. En waar ze wél

[pagina 266]
[p. 266]

aanleiding toe geeft, namelijk het vertonen van dat kunststuk ter plaatse - dit zou nog wel door een ander, niet door de dichter-voordrager kunnen zijn gedaan. Een derde reden van twijfel ligt in de stijl van dit lied en daarmee in de tijd van ontstaan. De opvatting als zelfportret impliceert immers dat dit lied uit 1613 (of later) moet zijn. Maar het enige lied waarmee het in stilistisch opzich verwantschap vertoont, is het Sint-Janslied (lied XXIX) dat uit 1610 dateert en toevallig ook Haarlem betreft. Daarom lijkt het verantwoord dit drinklied op 1611 of 1612 te stellen, de tijd ook van de kluchten. Als deze datering juist is, dan was Bredero toen hij dit gedicht schreef alleen nog maar schutter, geen vaandrig, en is deze zevende strofe dus géen zelfportret.

61 slechte: eenvoudige.

63 veech: Gezien het gebruik van vegen in vs. 34 verdient de bet. drink uit stellig de voorkeur. (+)

72 anders: Waarschijnlijk moet men bij dit bijwoord denken aan de middelned. bet. tenminste, althans.

73 De schrijver: De man die de administratie van de schutterij verzorgde, de secretaris. Blijkens de vormen ghesoffen en viel (vs. 75) zal hij van duitse afkomst zijn geweest. Deze strofe vormt een sterk argument dat Bredero's lied inderdaad om échte schutters en hun functionarissen gaat.

81 ons Adelborsten vier: Oorspronkelijk betekende adelborst hetzelfde als edelknaap; al vroeg werd het woord gebruikt voor een jonge krijgsman van goede geboorte; later gespecialiseerd tot jongeman in opleiding voor zeeofficier. Gezien de volgorde waarin Bredero zijn personages voorstelt, moet adelborst in de toenmalige schrutterij een onderofficier zijn geweest, lager in rang dan corporaal. Zie WNT Suppl. I, klom 393-95.

82 Lansmissaten: Variant van Lan(d)spassaat, in bet. vrijwel identiek met adelborst, al zal er binnen de schutterij misschien enig onderscheid zijn geweest. Zie WNT VIII, eerste stuk, kolom 1077.

86 kommen: De inhoud van een kom is veel groter dan die van een glas.

88 En kent wel laten mee: De interpretatie van dit vs. hangt ervan af, welk onderwerp er door samentrekking bedoeld is: Die (vs. 86), dus ons Provoost, ofwel ick (vs. 87). In dit laatste geval betekent vs. 88: en ik hoef me niet eens om te draaien. (+)

90 met verstant: De komma na dit vs. is misleidend, de vzn. 90 en 91 horen bijeen, de werkwoordelijke verbinding is: zichzelf wijs drincken; misschien met een toespeling op de wijsheid in de kan?

93 treckt: WNT XVII, kolom 2500 vermeldt voor trekken ook de bet. een teug doen, drinken, met dit vs. van Bredero als bewijsplaats.

95 streckt: Mogelijk heeft strekken hier de bet. van zich inspannen, zich schrap zetten, hoewel er in zo'n geval meestal een object bij staat. (+)

97 Princen eel: Na stuk voor stuk de functionarissen in de rangorde van hoog tot

[pagina 267]
[p. 267]

laag te hebben gekarakteriseerd en te zijn geëindigd met de oudgedienden, richt de dichter zich nu met een ironisch-hoffelijke aanspreektitel tot de totaliteit van de aanwezige schutters (vs. 99: daer zijnder soo veel), van wie hij niemand persoonlijk zou kunnen noemen zonder anderen jaloers te maken.

104 bloem: Misschien het belangrijkste; dus: wij vinden dat het allerbelangrijkste nog onvermeld is gebleven. (+)

117 Maackt de Waardin veel trompe diets: Wanneer men de vzn. 117-119 opvat als drie gelijklopende zinnen, door het voegwoord En verbonden, ontstaat er het volgende advies aan de drinkebroers en hun haarlemse gasten: Speld de waardin maar wat leugens op de mouw, probeer haar maar iets afte troggelen en maak je over haar niet druk, dan win je de eerste prijs. Misschien moet men dit opvatten als een stukje typische dronkemansmoraal. Tenzij men de hele zaak ziet als een soort ironische hulde: probeert dat maar, het zal je bij háar toch niet lukken; een knap man die daartoe in staat is.

Men kan echter niet bewijzen dat er drie imperatieven staan. Het is namelijk ook denkbaar dat Maackt geen imperatief is, maar een persoonsvorm, en Waardin geen meew. vw. maar onderwerp. Aldus opgevat betekent vs. 117: Mocht de waardin jullie heel wat leugens wijsmaken. Voor vs. 118 zijn er dan twee mogelijkheden: óf gebiedende wijs, ófwel eveneens een veronderstellende zin. In het eerste geval is En (vs. 118) een negatie, En (vs. 119) eveneens, maar hier in verbinding met niets. Er zou dan staan: Mocht de waardin jullie heel wat leugens diets maken, tracht dan niet haar iets te ontfutselen, doe alsof je niets merkt. In het tweede geval is En (vs. 118) een voegwoord dat vs. 117 en 118 verbindt, en heeft enkel in vs. 119 En de betekenis van een negatie. Met haer (vs. 118) is er geen probleem, dat moet dan opgevat worden als meew. vw.: voor zichzelf. Er zou nu staan: Mocht de waardin jullie heel wat leugens diets maken en proberen om jullie ten bate van zichzelf iets af te troggelen, doe dan alsof je het niet merkt. Weliswaar getuigt vs. 117 ook nu niet van al te veel eerbied voor de waardin, maar in elk geval krijgen de haarlemse gasten nog een aanmaning om zich fatsoenlijk te gedragen, en daarin ligt dan een lichte amsterdamse tik.

Gelijk gezegd: te bewijzen valt er niets, de taalkundige gegevens laten alle drie interpretaties toe. Toch verdient die met de dronkemansmoraal o.i. de voorkeur. Tenzij men meent dat juist de ambiguïteit aan het slot van dit uitdagende lied een passend ‘open einde’ is. (+)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken