Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Groot lied-boeck (1975-1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Groot lied-boeck
Afbeelding van Groot lied-boeckToon afbeelding van titelpagina van Groot lied-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (13.95 MB)

XML (3.28 MB)

tekstbestand






Editeurs

A.A. Keersmaekers

F.H. Matter

Garmt Stuiveling

C.F.P. Stutterheim

P.J.J. van Thiel

F. Veenstra

C.A. Zaalberg



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Groot lied-boeck

(1975-1983)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 403]
[p. 403]

CXXXVI Bruylofts-Dicht, Ter eeren
Dierijck Geraerts Doots-Hooft, ende Harminia Pietersdr. Vinckx

I: 445-453

Gelegenheidsgedicht voor het bruidspaar Dootshooft-Vinck, waarschijnlijk geschreven in de zomer van 1618.

Beginregel: Doen laestmael alle sorgh en angst my vvas ontoghen,

Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 69-77; Kalff 1890: 459-464; Knuttel 1929: 343-348; Van Rijnbach 1944: 235-242.

Omvang: 121 verzen.

Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur, uitgezonderd in de vzn. 22, 34, 74, 78, 82, 108, 139, 142, 188, 196 en 198; omzettingen in de vzn. 17, 24, 36, 40, 48, 49, 67, 79, 81, 105, 113, 115, 137, 141 en 189.

Rijmschema: a b a b c d c d enz.

 

- Doots-hooft: Het huwelijk van het bruidspaar Doots-hooft-Vinck vond plaats op 3 oktober 1619, d.w.z. meer dan een jaar na Bredero's dood. De bruidegom woonde op het Rokin nabij de Beurs, de bruid op het Rondeel; Van Eeghen 1968 b, blz. 164, en Memoriaal, blz. 187. Over het algemeen zal een gedicht van deze aard wel betrekkelijk kort voor de desbetreffende gebeurtenis worden geschreven; het ligt niet voor de hand dat enig dichter zo'n tekst schrijft voor een feest dat pas over een jaar zal plaats vinden. Het meest waarschijnlijke is dan ook, dat er oorspronkelijk een veel vroegere huwelijksdatum was bedoeld en dat deze om een ons onbekende reden verschoven is naar een later tijdstip. Bij gebrek aan enig ander houvast zal men er goed aan doen de volgorde van de feiten te handhaven en deze tekst van Bredero dus te beschouwen als de laatste van zijn negen bruiloftsgedichten. Opmerkelijk is dat alle acht andere geschreven zijn in alexandrijnen met gepaard rijm, terwijl dit negende als enige gekruist rijm heeft. Het is bovendien het enige dat niet gevolgd wordt door een lied; men mag aannemen dat het afzonderlijke bruiloftslied CXI bij dit bruiloftsgedicht behoort.

1 my vvas ontoghen: Het is duidelijk dat hier de dichter aan het woord is, en niet iemand van de gasten die dit gedicht eventueel bij Bredero had besteld. Men moet er dus ook van uitgaan, dat Bredero bij het schrijven van dit vers zich voorstelde zijn gedicht zelf tijdens de bruiloft te zullen voordragen. Soortgelijke versregels vindt men in elk bruiloftsgedicht van zijn hand: hij zal dus éen der gasten zijn geweest aan ieder bruiloftsmaal, zij het niet aan dit laatste.

4 vvat vreemts, en nieus: De beide woorden zijn vrijwel synoniem: iets wonderlijks en onbekends.

5 De goude Son vertrock: De natuurverbeelding in de vzn. 5-16 is zó intensief van stemming en sfeer, dat men eerder aan Poot of zelfs aan de preromantiek

[pagina 404]
[p. 404]

denkt, dan aan het begin van de 17de eeuw. Als zo vaak in zijn alexandrijnen maakt Bredero ruim gebruik van alliteratie en assonantie, met een effect dat men klanksymboliek mag noemen: 5a o; 5b r; 6 a en ie; 7 driemaal oo (met middenrijm); 8 w; 9 driemaal a; v en 10 o en viermaal s; 11 driemaal a, enz.

8 Al juyterend: Van dit ww. geeft WNT vii, eerste stuk, kolom 327, behalve déze plaats van Bredero alleen een vs. van Coster: ‘En my verheughen kan met juyteren, dansen, springhen.’ Omdat verdere gegevens ontbreken, veronderstelt het WNT: zingen? kweelen? neuriën? Het ligt voor de hand juyteren te zien als een bijvorm van tjuiteren, dat in WNT xvii, eerste stuk, kolom 256, eerst van vogels wordt vermeld: ‘Een vroolijk fluiten of zingen.’ Maar wanneer de droom-god alles Al juyterend in slaap susten, zal hij niet zo zeer vrolijk als wel heel zacht hebben gezongen.

Des Wint-heers vvoeste siel: In de griekse mythologie was Aeolus de heer van winden en stormen. Op zijn eiland Aeolia hield hij die opgesloten in een rotshol. In boek x van de Odyssee wordt verhaald dat Odysseus op zijn zwerftocht dit eiland aandoet; hij wordt er gastvrij ontvangen; als hij na een wekenlang verblijf afscheid neemt, krijgt hij van Aeolus de stormen in een leren zak gebonden mee, en voorts een gunstige wind voor de thuisreis. Maar met de griekse kust in zicht, als Odysseus oververmoeid een korte tijd slaapt, openen de reismakkers uit argwaan en nieuwsgierigheid de leren zak: er steekt een felle storm op die de schepen terugdrijft naar Aeolia.

De eerste helft van de Odyssee is via het Latijn door Coornhert vertaald en in 1561 door hem en zijn vriend Jan van Zuren in hun eigen drukkerij te Haarlem uitgegeven. Er zijn delftse herdrukken uit 1593, 1598 en 1606, en een amsterdamse uit 1607. De tweede helft van de Odyssee, ten dele door Coornhert bewerkt en op veel lager niveau door een ander voltooid, verscheen in Amsterdam 1605/1606, en werd in 1609 herdrukt. Het is ondenkbaar dat Bredero deze werken niet zou hebben gekend: (Zie Weevers 1934, blz. 143-144; en Coornhert, De Dolinge van Ulysse; ed.-Weevers, Amsterdam 1939, blz. 200-202).

13 't ghevoghelt, en de dieren: Onder dieren verstond men tot in de 17de eeuw speciaal de zoogdieren. Vgl. Granida, vs. 1046: t gevogelt en het vee. (ed.-Stoett II, blz. 183).

17 de verliefde Maen: Bredero kan deze uitdrukking hebben ontleend aan Hoofts spel Achilles ende Polyxena, vs. 16 (ed.-Stoett II, blz. 47); de eerste druk hiervan verscheen in 1614 te Rotterdam.

met haer Sterren: bedoeld zijn in dit geval de planeten.

19 Endimeon: De griekse mythologie kent verschillende verhalen over de schone Endymion, koningszoon of herder, op wie Selene, de maan, verliefd was en bij wie zij iedere nacht op bezoek kwam, terwijl hij sliep. Zeus schonk hem de eeuwige jeugd.

[pagina 405]
[p. 405]

22 Om dat sy dede enz.: Het werd ongepast geacht dat in enige liefdesverhouding het initiatief uitging van het meisje.

37 Terwijl: omdat, aangezien; vgl. WNT XVI, kolom 1703.

50 Hoe Pallas ons vervolght met den beslanghden schilt: Over de griekse godin Pallas Athena (lat. Minerva) schrijft Van Mander uitvoerig in Het vijfde Boeck (ed.-1616, folio 37b-38b). Zij was de godin van de wijsheid, maar ook van de strijd. Van Mander zegt: ‘'t Gorgonen of Medusae geslangde hooft droegh sy in haren Schilt.’ (folio 38a).

54 maer maecken ons verdacht: Bedoeld is maecken als een infinitief met samentrekking van te (vs. 53). Na de inleidende hoofdzin Ten is haer niet genoegh, wijst de tegenstellende verbinding met maer op datgene wat haar wél genoeg is, nl. de goden af te lokken van de dienst aan Venus en Cupido.

61 den Boef Mercurium: In zijn hoofdstuk over Mercurius, in Het eerste Boeck (ed.-1616, folio 8a - 9a) schrijft Van Mander o.a. ‘Hy was gehouden den bode van Iuppiter, en seer behendich dief te wesen’ (folio 8a); en ook: ‘Eyndlijck hy wert gheheeten oock den Godt der Dieven, als Homerus in zijn God-lof-sanghen seght:

 
Dees eer u sullen doen de menschen, dat nae desen
 
Van alle Dieven ghy sult eeuwich Heere wesen.’ (folio 8b)

67 in zyn fleur: in de bloei van zijn jeugd.

72 versien, getempert, en verstaelt: verzorgd, door verhitting en afkoeling gereed gemaakt en van een stalen punt voorzien. Zie ook vs. 162.

73 Dat Pallas hem beschut: De drie zinnen met aanvoegende wijs in de vzn. 73-76 drukken een naar Venus' mening zinloze onmogelijkheid uit: Laat Pallas maar proberen hem te beschutten, toch...

78 inde mislach vande Son: Ovidius verhaalt in zijn Metamorfosen, boek I, dat de riviernimf Dafne, op wie Apollo verliefd was geraakt en die door hem werd achtervolgd, al vluchtende Zeus bad om uitkomst. Deze veranderde haar toen in een laurier.

80 smaedelijck: smaad toebrengend, verachting uitdrukkend.

81 Myn kroese bloed is my uyt myn teentjen geronnen: Met z'n omzetting van de vierde en de vijfde jambe is dit vs. in ritmisch opzicht éen van de opmerkelijkste in dit gedicht. De antimetrie versterkt suggestief de mededeling van wat er in het lichaam gebeurde en heeft dus een klankschilderend effect.

82 yvrigh: driftig, zich heftig inspannend.

85 den bitsen Nijt: de vinnige afgunst, de bijtende jaloezie.

95 En heeft zyn hart, zyn ziel enz.: De gehele reeks versregels 95-100 wordt gekenmerkt door assonantie: de gedekte a (vier maal), de oo-klank (vier maal), de gedekte o (vijf maal) en de i-klank (zes maal).

97 de Vooghdes: de gebiedster, de heerseres, uiteraard de bruid.

99 door tint'len vande Sonne: door het schitteren van de ogen.

[pagina 406]
[p. 406]

102 Des vangers: nl. Cupido.

106 als een graege Mus: De mus is volgens Van Mander het zinnebeeld van de onkuisheid. In zijn hoofdstuk over Venus, in Het derde Boeck schrijft hij: ‘Sappho versiert, dat Veneris wagen was getrocken van Musschen, als wesende onkuyssche vogelen.’ (ed.-1616, folio 27a). Het is bepaald niet Bredero's bedoeling geweest déze associatie te maken. Hij vestigt door graege alleen de aandacht op het gretige.

110 wiens handen: Gezien de werkwoordsvorm hebt (vs. 112) bij dit meervoudige onderwerp, en gezien de voorafgaande viervoudige aanspreekvorm, kan men wiens handen het beste vertalen als: die met uw handen.

114 beswaert: De punt na dit vs. denke men weg, de zin gaat door.

115 sleep: gevolg, hofstoet.

121 Den strengen weest gestreng, maer handelt sacht den sachten: Ofschoon niet door de gebruikelijke aanhalingstekens in de marge gemarkeerd, is dit vers een typisch voorbeeld van de klassieke en renaissancistische sententie: een algemene levenswijsheid, bondig geformuleerd. De vergelijkbare versregel 128 is door cursivering wel als zodanig aangeduid. In beide gevallen betreft het een variant op de befaamde ‘gulden regel’ van de wederkerigheid.

132 goetdadicheyt: mildheid, het zedelijk-goede handelen.

135 Ick ston't u wreetheyt toe: Op grond van de hier gebruikte spelling zal men 't moeten opvatten als lijd. voorwerp en u wreetheyt als meew. voorwerp, in welk geval u wreetheyt een aanduiding is van de gehele persoonlijkheid onder een bepaald aspect, zoals ook gebruikelijk is bij titulatuur: Uwe Edelheid, Koninklijke Hoogheid e.d. Maar de mogelijkheid bestaat ook, dat ston 't enkel een wat vrijmoedige zetwijze is voor stont, en dan zou u meew. voorwerp zijn en wreetheyt lijd. voorwerp.

136 U heylichjen: Afbeelding, prentje dat een heilige voorstelt (zie WNT VI, kolom 465); de uitdrukking is dus wijwel synoniem aan u beelt.

143 Theodoor: Diederik, misschien was de officiële doopnaam van de bruidegom Theodoricus.

145 So sal de eene wondt des anders salve wesen: Toespeling op het klassieke verhaal van koning Telephus, die door de ijzeren lans van Achilles gewond was en nergens genezing kon vinden. Maar, zo vertelt Van Mander, ‘eyndtlyck door openbaringhe der Heymnis werdt hem te kennen ghegheven, dat den ghenen, die hem hadde ghequetst, hem oock most ghenesen: so dat Achilles hem met der spietse weder raeckende, ghenas, alsoo Dictys in 't tweede Boeck des Troyschen krijgs verhaelt’ (ed.-1616, folio 85a); salve heeft hier de algemene betekenis van geneesmiddel.

147 Doen heeft hy uyt den tros enz.: Na de woorden van Anteros (vs. 141-146) is nu de dichter weer zelf aan het woord. Er is in dit gedeelte, t/m vs. 155, een reeks van niet minder dan negen verkleinwoorden te vinden.

[pagina 407]
[p. 407]

148 de borst Harmeniae: Bredero gebruikt hier de latijnse genitief; in een vergelijkbare situatie staat in vs. 190 echter Harminiaes; dat is dan óf zowel de latijnse als de nederlandse tweede naamvalsvorm tegelijk, óf alleen een afwijkende spelling metals uitspraak Harminia's. De spelling met E in de tweede syllabe zal in vs. 148 wel een drukfout zijn.

161 Hoe vvonder is u crachth!: De fantasieën waar Bredero in de vzn. 161-170 het Doots-hooft mee omspeelt, hebben een schilderachtige zintuiglijkheid van opmerkelijk barokke aard.

165 wel gevryet: Door wel wordt de tegenstelling met vs. 166 aangeduid.

170 den tyt, oft dood: Bedoeld is waarschijnlijk een hendiadys: de tijd des doods.

179 trefte: In het Middelned. is treffen een zwak ww. geweest; eerst na 1600 werd het ook sterk vervoegd. Zie WNT XVII, kolom 2310.

181 Geen grillery, noch kracht: In dit vs. laat Bredero de gehele voorgaande mythologische verbeelding los terwille van de christelijke visie dat God zelf dit huwelijk gewild heeft. In vs. 189 echter is met de Maar (= Fama) de klassieke sfeer terug, en in de vzn. 192-208 is blijkbaar Venus zelf weer aan het woord. Maar de vzn. 209-212 zullen wel door de voordrager zijn gezegd.

- 'tKan verkeeren: Hoogstwaarschijnlijk is dit bruiloftsgedicht op of omstreeks 3 oktober 1619 als privédruk beschikbaar geweest voor de feestgenoten; men mag aannemen dat het bruiloftslied dat hier ontbreekt, bewaard is gebleven als het afzonderlijke lied CXI (I: 377-379) en dat dit in de privédruk mede was opgenomen terwille van de samenzang.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken