Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verspreid werk (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verspreid werk
Afbeelding van Verspreid werkToon afbeelding van titelpagina van Verspreid werk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Editeurs

B.C. Damsteegt

Garmt Stuiveling



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verspreid werk

(1986)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 233]
[p. 233]

Een ander clucht
van een huys-man en een barbier

Samenspraak van een boer en een stedeling.

Beginregel: Myn Botter, mijn Kaes, mijn Hennen, mijn Eyntvogel met mijn Smient,
Eerste publikatie: Vermeerderingh na de Klucht Vanden Hoogduytschen Quacksalver, 1622, fol. D4v-E2v en E3v.
Omvang: 187 versregels.
Versvorm: rederijkersverzen, in lengte variërend van twaalf syllaben (o.a. vs. 51, vs. 113) tot twintig (o.a. vs. 3, vs. 18) en met over het algemeen zes heffingen.
Rijmschema: a a b b c c d d enz. Talrijke verzen hebben dubbelrijm, kennelijk vaak met een kluchtige bedoeling; in enkele verzen vindt men binnenrijm na de voorafgaande twee eindrijmen: vs. 33 panckt, vs. 79 quaet, vs. 97 Schout.

De vier teksten van de ‘Vermeerderingh’, die Van der Plasse in 1622 aan zijn uitgave van Bredero's Kluchten heeft toegevoegd, zijn zeer ongelijk van inhoud, van omvang en van stijl. Drie ervan hebben echter twee eigenschappen gemeen: het lijken fragmentarische teksten, en wel in het niet-ernstige genre. De eerste, de omvangrijkste, heeft door het optreden van twee personages nog het meest van een spel; de tweede is een korte monoloog in dichtvorm, de derde het begin van een klucht (zie hiervóor, blz. 75 en vlg.), de laatste is een rijmpje van maar acht regels, als bladvulling.

De tekst van de Huys-man en de Barbier heeft enigszins een handelend karakter, in zoverre dat er iets in gebeurt, hoe weinig dan ook: een amstellandse boer, voor éen dag in Amsterdam, loopt bij een barbier binnen en laat zich knippen en scheren. Dat is alles. Het eerste tafereel, tot en met vs. 55, speelt op straat en is een monoloog, d.w.z. binnen het spel is er niemand tot wie de woorden gericht zijn, maar indien ooit opgevoerd, richten ze zich tot het in de zaal aanwezige publiek dat dan in een dubieuze positie komt te verkeren: het blijkt tegelijk toeschouwer en slachtoffer te zijn, tegelijk te worden vermaakt en geschokt. Het krijgt immers omstandig te horen, hoe sluw de boeren kans zien de argeloze stedelingen te bedriegen en af te zetten: door bedorven of half-bebroede eieren te leveren, of kunstmatig gegeelde boter in vaatjes met een extra dikke bodem, of vlees afkomstig van verdronken of zelfs aan ziekte gestorven koeien, of melk, met heel wat water aangelengd. Al deze kwalijke streken, met een zekere bravoure verteld, betekenen een soort wraakneming op de stadslui, die zich verbeelden beter te zijn dan het domme boerenvolk. Al gauw echter

[pagina 234]
[p. 234]

komen er andere gedragingen ter sprake, vooral erotische, en speciaal dit gedeelte behoort tot het meest vrijmoedige, om niet te zeggen scabreuze van al wat Bredero geschreven heeft. Maar misschien is er hier niets anders dan een ongekuiste weergave van de realiteit in het spel.

Intussen is de boer aangeland bij de scheerwinkel, en daarmee houdt de monoloog op en begint het tweede tafereel: de dialoog met de barbier, al heeft de boer ook tijdens het knippen nog steeds het hoogste woord, meest over vrouwen. Het zijn ook nu weer de uiterst drastische typeringen, het allerminst fijnzinnige naar wel heel rake taalgebruik, waardoor het verhaal z'n komisch karakter behoudt. Het is niet ondenkbaar dat dit nog toeneemt door het grotendeels stille spel van de barbier, en misschien ook door het resultaat dat deze inmiddels op de stugge boerenkop teweegbrengt. Dat de tekst de boer karakteriseert, is onmiskenbaar, de barbier heeft tegenover dit verbaal geweld de taak zichzelf al spélende te karakteriseren, en desgewenst zelfs de kans om aldus de superioriteit van de stedeling te handhaven. De afsluiting, een door de boer te zingen liedje - dat overigens ontbreekt - doet nogal geforceerd aan; het volgt namelijk helemaal niet uit de ‘intrige’ van geknipt-worden en geschoren-worden, tenzij het liedje dáarover zou gaan.

Men kan zich afvragen wát men hier voor zich heeft: een onvoltooid en nooit weer ter hand genomen maar toch tussen de papieren bewaard gebleven begin; een episode bestemd om eens te worden opgenomen in een groter kaleidoscopisch geheel, zoals Moortje of Den Spaanschen Brabander; een stijloefening van de dichter, bruikbaar ook als speloefening voor een paar acteurs, óf een tekst die is wat ze is, nl. een kort toneelspel waarin weinig gebeurt. Deze laatste opvatting wordt voorgestaan door W.A. Ornée in een artikel in het Bredero-nummer van Spektator (zie Ornée 1985). Zijns inziens is het spel áf. In vorm en bedoeling komt het overeen met andere korte stukken in het begin van de eeuw, die de vorm hebben van een monoloog of van een dialoog met een sterk monologisch karakter en die een komische typering willen geven van een figuur uit het dagelijks leven. Hoe dit zij: men mag wel aannemen dat het een werkstuk zal zijn uit de periode van de kluchten, dus de jaren 1611-1613.

Een halve eeuw later heeft de leidse rederijker J.Z. Baron een poging gedaan Bredero's spel tot een afgeronde klucht uit te werken; daarbij heeft hij diens tekst op verschillende punten gewijzigd (zie hiervoor Ornée 1985, blz. 266 vlg.). Het resultaat van zijn activiteit, in 1667 te Leiden gedrukt onder de titel Klucht, van Kees Louwen, ofte: Den Geschoren Boer, staat in kracht van typering en taalgebruik ver achter bij Bredero's fragment.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero

  • Nederduytsche poëmata

  • Nederduytsche Rijmen


auteurs

  • Garmt Stuiveling

  • B.C. Damsteegt


organisaties

  • Nederduytsche Academie

  • Eglentier