Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Historische grammatica van het Nederlands (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Historische grammatica van het Nederlands
Afbeelding van Historische grammatica van het NederlandsToon afbeelding van titelpagina van Historische grammatica van het Nederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.69 MB)

XML (0.82 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

monografie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Historische grammatica van het Nederlands

(1987)–Cor van Bree–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Historische grammatica van het Nederlands / klankleer (perioden)

[pagina 185]
[p. 185]

35 De klankwetten per periode

35.1. Inleidende opmerkingen

De bedoeling van dit hoofdstuk is een samenvatting te geven van de hoofdstukken 11 t/m 34. We zullen dat per periode doen, waardoor meer dan tot dusver het geval was, klankontwikkelingen met elkaar in verband worden gebracht. We beperken ons tot de grote lijnen; voor de details en minder belangrijke veranderingen verwijzen we naar de voorafgaande hoofdstukken. Over klanksystemen worden slechts hier en daar opmerkingen gemaakt. Tenzij onder een schema anders is aangegeven, verwijzen de cijfers naar de bijbehorende paragraaf.

35.2. De oerindoëuropese klanken

Het Oerindoëuropees had behalve een groot aantal obstruenten (zie 31.10) een aantal vocalen en een aantal zgn. resonanten. We moeten uitgaan van 5 korte en 5 lange vocalen: ĭ, ĕ, ă, ŏ, ŭ ī, ē, ā, ō, ū; verder wordt in de traditionele reconstructie een sjwa (ǝ) aangenomen. Resonanten zijn fonemen die zowel een sonantische als een niet-sonantische variant hebben. In het Oeride. behoorden hiertoe de liquidae en de nasalen: l/l̥, r/r̥, m/m̥, n/n̥. Goed beschouwd moeten ook de ĭ en de ŭ als sonantische varianten worden opgevat naast j (i̯) en w (u̯). Het foneem /n/n̥/ had een velaire variant vóór velaire consonant.

OPM. 1. We zijn in een aantal hoofdstukken voor het Oeride. uitgegaan van combinaties van twee korte vocaalfonemen: ĕĭ, ĕŭ, ăĭ, ăŭ, ŏĭ, ŏŭ. Dit hebben we gemakshalve gedaan, omdat zulke combinaties zeker voor het Ogm. en Ggm. aangenomen moeten worden. Voor het Oeride. zelf is het echter beter i̯ i.p.v. ĭ en u̯ i.p.v. ŭ aan te nemen.

Bij de obstruenten moeten we onderscheid maken tussen 6 articulatie-plaatsen: labiaal, dentaal, strident-dentaal, palataal, velair en labiovelair, en 5 articulatiewijzen: stemloze occlusief, stemhebbende occlusief, stemhebbende geaspireerde occlusief (deze drie echter niet bij de stridente dentaal), stemloze fricatief en stemhebbende fricatief (deze twee alleen bij de stridente dentaal). De dentalen en de stridente dentalen kunnen tot één rij samengebracht owrden. De z moet daarbij als variant, vóór stemhebbende obstruent, van de /s/ gezien worden. Zie verder het overzicht in 31.10.

[pagina 186]
[p. 186]

OPM. 2. We hebben in dit boek geen rekening gehouden met de laryngalen zoals die volgens de moderne reconstructie in het Oeride. aanwezig waren. Zo wordt tegenwoordig in plaats van een sjwa een laryngaal (H) aangenomen, bijv. in *pHtē̍r i.p.v. *pǝtē̍r (zie 14.4). Het Oeride. waarmee we in dit boek werken, is het beste te beschouwen als een vorm van Indoëuropees dat al in de richting van het Ggm. is geëvolueerd.

OPM. 3. We hebben voor het Oeride. labiovelairen aangenomen. In sommige gevallen is er echter sprake geweest van combinaties van velair plus w.

35.3. De veranderingen in het Oergermaans

1.samenval van ă, ŏ en ǝ in ă (zie 14.4)
2.samenval van ā en ō in ō (zie 24.3)
OPM. De ă zal wel een ŏ-achtige uitspraak gehad hebben: å, de ō een ā-achtige: å. Het verschil tussen de beide klanken is dan een lengteverschil geweest, zoals dat ook aangenomen moet worden voor ĭ/ī, ĕ/ε̄ en ŭ/ū.
3.ontwikkeling van l̥, r̥, m̥} en n̥ tot ŭl, ŭr, ŭm en ŭn (zie 16.6)
4.de Germaanse klankverschuiving (zie 31.10)
5.de Wet van Verner (zie 31.11)
OPM. De samenval van de velaire en palatale obstruenten vond al vóór het Ogm. plaats (vgl. 31.10.1 OPM. 2).
6.ontstaan van nieuwe geminaten door assimilatie (zie 31.14).
OPM. De geminaten worden niet altijd in de schema's opgenomen.
[pagina 187]
[p. 187]

Schema vocalen:



illustratie

Schema obstruenten (4 en 5):



illustratie
(7a= in de combinaties sp, st, sk; 7b= in de combinaties pt > ft, kt > Xt; 8= Germaanse klankverschuiving + Wet van Verner; 8a = Wet van Verner)


[pagina 188]
[p. 188]

35.4. De veranderingen in het Gemeengermaans

1.de accentverschuiving (zie 11)
OPM. Over de gevolgen van de accentverschuiving voor de grammatische wisseling zie 31.11. Een ander gevolg van de accentverschuiving is dat s en z voortaan zelfstandige fonemen zijn. Zo werd in ogm. *lĕsăn- ‘lezen’ tegenover *lĕzăn- ‘gelezen’ het optreden van s en z nog bepaald door de plaats van het accent, resp. op de syllabe onmiddellijk vóór de fricatief en op een syllabe daarachter (in het laatste geval moest een fricatief noodzakelijk stemhébbend zijn). Na de accentverschuiving staan s en z ten opzichte van elkaar in oppositie.

Vocalen:

2.Umlaut van ĕ tot ĭ vóór i, j of u in de volgende syllabe, tevens overgang van ĕ tot ĭ vóór nasaal + consonant (zie 15.5)
3.a-Umlaut van ĭ tot ĕ en van ŭ tot ŏ, één proces, waarbij de openingsgraad verschuift van gesloten naar half open (zie 15.5 en 16.6).
Deze klankwet en de onder 2 genoemde zijn ook van toepassing op de combinatie ĕŭ, waaruit resp. ĭŭ en ĕŏ ontstaan (zie 19.5). Ze houden resp. een meer gesloten en een meer open worden van de stamvocaal in. Op de a-Umlaut bestaan een tweetal klankwettige uitzonderingen: deze Umlaut wordt namelijk verhinderd door nasaal + consonant en door een vóór de a staande j. Beide factoren verhinderen een meer open worden van de vocaal, terwijl ze anderzijds een meer gesloten worden bevorderen. Het resultaat is dat voor het Ggm. ĭ en ĕ resp. ŭ en ŏ als foneemvarianten kunnen worden beschouwd: ĭ en ŭ, de gesloten variant, vóór i, j en u in de volgende syllabe en vóór nasaal + consonant, ĕ en ŏ, de meer open variant, in de overige posities. Later worden ĭ en ĕ resp. ŭ en ŏ zelfstandige fonemen; factoren hierbij zijn geweest Ausgleich en verdwijning en wijziging van de Umlautsfactoren. Vgl. osa. gistigan ‘gestegen’ naar analogie van stigum ‘wij stegen’, vgl. bijv. verder osa. filt ‘vilt’ (ggm. *fĭltĭ-) tegenover osa. feld ‘veld’ (ggm. *fĕldă-), ndl. vilt - veld.
4.ontstaan van een ē, met problematische oorsprong en goed te scheiden van de ε̄ (oeride. ē) die er al was (zie 21.3).
5.ontwikkeling van ī uit ĕĭ, welke ī samenvalt met de ī die er al was.
6.de Ersatzdehnung vóór stemloze velaire fricatieven (zie 29.1) met in eerste instantie ontstaan van lange genasaleerde ã (ingw. ɔ̃), ĩ en ũ, die in een latere periode worden gedenasaleerd tot ā, ī en ū.
Ersatzdehnung van ĕ en ŏ ontbreekt, doordat deze vocalen vóór nasaal + consonant niet konden voorkomen: de ĕ was in die positie nl. al tot ĭ geworden (punt 2) en de a-Umlaut van ŭ tot ŏ werd door bedoelde combinatie verhinderd (punt 3). In het latere Ingweoons vindt ook Ersatzdehnung vóór stemloze labiale en dentale fricatief plaats (zie 29.1). De gena-
[pagina 189]
[p. 189]
saleerde vocalen kunnen beschouwd worden als combinatorische varianten van korte vocaal + nasaal. In het schema worden ze niet verdisconteerd.

Consonanten:

7.ontwikkeling van de χ in de Anlaut vóór vocaal tot een variant h (zie 31.3.3) en wegval van labiaal of velair element van ǥu maar nog niet na nasaal (zie 31.5.4)
8.ontwikkeling in bepaalde posities van stemhebbende occlusieven uit stemhebbende fricatieven. De occlusieven zijn binnen het Ggm. als varianten van de fricatieven te beschouwen. Zie 31.1.
OPM. Voor een overzicht van het vocaalsysteem van het Ggm. zie 13 en voor een overzicht van het obstruentensysteem zie 31.1. Het Ggm. had daarnaast een j, een w, een l, een r, een n en een m. Van /n/ kwam vóór velaire cons. een velaire variant voor: [η].
[pagina 190]
[p. 190]

Schema vocalen:



illustratie

Schema obstruenten:



illustratie
(8a= vgl. got. siggwan; 9= na lange vocaal).


[pagina 191]
[p. 191]

35.5. De veranderingen in het Gotisch

1.verandering in de distributie van ĕ en ĭ resp. ŏ en ŭ (zie 15.1 en 16.1), waarbij in eerste instantie sprake blijft van combinatorische variatie.
2.samenval van ggm. ε̄ en ē in ē met ε̄ nog als open variant vóór vocaal (zie 20.1 en 21.1). Ook voor ggm. ō evenals voor ggm. ū vinden we een open klinker ɔ̄ vóór vocaal (zie 23.1 en 24.1), die wel het beste als variant van /ō/ kan worden beschouwd (3.4.1).
3.samenval van ggm. ĭŭ en ĕŏ in iu (zie 19.1).
OPM. Ten tijde van Wulfila kunnen reeds monoftongen ontstaan zijn uit oorspronkelijke diftongen: ε̄ uit ai, ɔ̄ uit au en ɨ̄ uit iu. Zie hiervoor 3.3.
4.verdere ontwikkeling van stemhebbende occlusieven uit stemhebbende fricatieven, met als uiteindelijk resultaat: occlusief in Anlaut en na consonant en fricatief na vocaal (in de Auslaut wordt de fricatief verscherpt). OPM. Voor een overzicht van het gotische fonologische systeem zie 3.4.1.
[pagina 192]
[p. 192]

Schema vocalen:



illustratie
(5= Ersatzdehnung; zie punt 6 in 35.4)


Schema obstruenten:



illustratie
(4a= vgl. dag, 5= vgl. siggwan, 6= vgl. jah; voor X in dag met <g> en X' in jah met <h> zie 3.3 en 3.4.1)


[pagina 193]
[p. 193]

35.6. Veranderingen in het Oerwestgermaans

Vocalen:

1.i-Umlaut van ă tot ĕ, die, althans op den duur, samenvalt met de ĕ die er al was, en van ŭ tot œ̆. Zie 14.1 en 16.2. We hoeven geen rekening te houden met i-Umlaut van ĕ en ŏ: immers, oude ĕ was in het Ggm. vóór i of j ĭ geworden en ook ŏ komt daarvóór niet voor doordat de a-Umlaut van ŭ tot ŏ door de factor j werd verhinderd.
OPM. De œ̆, de eerste geronde vocaal die in de geschiedenis van het Ndl. opduikt, moet in eerste instantie variant van de ŭ zijn geweest, maar ontwikkelt zich op den duur tot zelfstandig foneem; ook hier zijn Ausgleich en verdwijning of wijziging van de Umlautsfactoren in het spel geweest.
2.opschuiven van de ε̄ tot â of, in het Ingweoons, tot een minder open vocaal ǣ, die ten grondslag kan liggen aan de heldere ā van het Standaardndl. (zie 20).
3.diftongering van de ē en ō tot resp. ië en uo. In de kustgebieden blijven ē en ō echter nog gehandhaafd. Zie 21.1 en 24.1.
4.ontwikkeling van ĭŭ tot iy en van ĕŏ tot io (in het zuidwesten altijd io), welke diftongen in eerste instantie complementaire distributie vertoond moeten hebben: iy vóór i, j en u, io voor (o.a.) a in volgende syllabe. Zie 19.2.
5.ontwikkeling van ăĭ tot ê vóór r, χ, w en in de Auslaut en tot ei in de overige gevallen en van ăŭ tot ô vóór r, χ en dentaal en tot ou in de overige gevallen (zie 17.1 en 18.1). Er moet een complementaire distributie bestaan hebben tussen ei en ê en tussen ou en ô.

Consonanten

6.ontwikkeling van z tot r (rhotacisme) (zie 31.5.6).
7.laryngalisering van de χ in een aantal posities en wegval van het labiale element van de labiovelairen ku (>kw), χu (>χw) en gu (>gw) in bepaalde posities (zie 31.3.3, 31.3.4, 31.4. en 31.5.4).
8.ontwikkeling van de stemhebbende non-stridente dentale fricatief đ tot d (zie 31.5.2).
9.invoeging van een svarabhaktivocaal ĭ tussen r en j voordat jod-geminatie kon optreden (zie 31.2).
10.geminatie van een consonant vooral vóór een onmiddellijk volgende j (jod-geminatie, zie 31.2).
OPM. Door de jod-geminatie ontstaat de structuurregel dat vóór onmiddellijk volgende j alleen een geminaat kan voorkomen. De nieuwe geminaten vallen samen met de geminaten die er al waren (vgl. o.a. punt 6 in 35.3).
[pagina 194]
[p. 194]

Schema vocalen:



illustratie

Schema labialen en dentalen:



illustratie

Schema (labio)velairen:



illustratie
(1= in de Anlaut vóór l, r, n; intervocalisch; na l, r; 2= in de Anlaut; 3= in andere posities dan de Anlaut; 4= in de Anlaut vóór vocaal; 5= intervocalisch; 6= in de Auslaut; 7= geminatie)


[pagina 195]
[p. 195]

35.7. Veranderingen in het Oudnederlands

Vocalen:

1.spontane palatalisatie van de ū tot ȳ (maar niet overal vóór w en in de Auslaut) en soms ook van ŭ tot œ̆ (zie 16.3 en 23.1). De œ̆ valt samen met de door i-Umlaut ontstane oe.
2.diverse rondingen en ontrondingen (zie 25).
3.vocaalveranderingen onder invloed van de r, de l of de w (zie 26, 27 en 28). Hierdoor ontstaan o.a. au en ou.
4.verkorting of samensmelting van vocalen (zie 29).
OPM. Sommige van de onder 2 t/m 4 geplaatste veranderingen kunnen ook in het Mnl. geplaatst worden.
5.ontwikkeling van io evenals van ië tot iǝ (19.2 en 21.1), van iy tot ȳ (19.2), die samenvalt met de door spontane palatalisatie ontstane ȳ, en van uo tot uǝ (24.1).
OPM. Door de samenval van de ȳ uit iy met ȳ uit ū wordt het fonologisch verband met io (>iǝ) verbroken: vgl. de mod. ndl. oppositie riet (ohgd. hriot) - ruit, mnl. rute (ohgd. rūta < lat. rūta). ū en ȳ stonden waarschijnlijk in complementaire distributie: ū vóór w en in de Auslaut, elders ȳ (Brabant, Holland; Vlaanderen in alle posities ȳ).
6.ontwikkeling van ei tot ê en van ou tot ô (zie 17.1 en 18.1). De ei die niet tot ê werd, valt samen met de ei uit ăǥĭ, ĕǥ, ĭǥĭ (zie 14.2). Vóór w bleef ou bewaard.
OPM. Doordat de ei die niet tot ê werd, samenviel met de ei uit ăǥĭ, ĕǥ of ĭǥ, was ei voortaan ten opzichte van ê een zelfstandig foneem: vgl. ndl. zeel ‘touw’ met oude ê (vgl. got. sáiljan) tegenover ndl. zeil met ei uit ĕǥ (vgl. ohgd. segal). Er kunnen wel alternanties bestaan hebben van het type heel (got. háils a-stam) - heilen (got. háiljan), later door analogie ongedaan gemaakt (zie 17.2). Ook de ou maakt zich fonologisch los van de ô door samenval met ou uit ălD enz.: vgl. ndl. stoot met oude ô (got. stáutan) tegenover stout met ou uit ŏlD (vgl. du. stolz).
7.samenval van ŭ en ŏ in één klank ŏ (maar niet in alle dialecten: zie 16.2 en 16.4).
8.i-Umlaut van lange vocalen (zie 18.2, 20.2 en 24.2).
OPM. Wegens het kleinere verspreidingsgebied kan deze als jonger beschouwd worden dan de i-Umlaut van korte vocalen.
9.rekking van korte vocalen in open syllaben met hoofdaccent, van ĭ en ĕ tot ē, van ŭ en ŏ tot ō, van œ̆ tot ø̄ en van ă tot ā, in kustgebieden ǣ (zie 14.1, 15.2 en 16.2). De ē en de ō blijven voorlopig verschillend van de ê en de ô (zie 17.4 en 18.3). Samenval van a en â vindt eerder plaats maar niet in het hele taalgebied (zie 20.2).
OPM. De plaats van de rekkingsvocalen in het systeem is niet gemakkelijk te bepalen, maar zoveel kan toch wel gezegd worden dat er aanvankelijk een complementaire distributie bestaan moet hebben in die zin dat de
[pagina 196]
[p. 196]
rekkingsvocalen in open syllabe voorkwamen tegenover de corresponderende korte in gesloten. Verder valt te wijzen op alternanties als dag - dage(n), gebed - gebede(n) enz.
10.ontstaan van een sjwa ǝ (zie 12.3).

Consonanten:

11.verscherping van stemhebbende obstruenten tot stemloze in de Auslaut (zie 31 passim).
OPM. Door de Auslautsverscherping ontstaat de nog steeds geldende regel dat stemhebbende obstruent in de Auslaut uitgesloten is. Ook alternanties zijn geïmpliceerd: onl. dumba - dump (mnl. domme - domp), gevan - gaf, findan - fant, ganga - ūtganc, (heil)igo - (kreft)ih (<h> = χ). In dit kader plaatsen zich synchroon ook d - t uit þ (zie punt 12) en z - s uit s (zie punt 13): vgl. mnl. liden - leet (got. leiþan - láiþ) en kiezen - koos (got. kiusan - káus). Diachroon gezien is er echter in de beide laatste gevallen van Auslautsverscherping geen sprake: de stemloosheid in de Auslaut is ouder dan de intervocalische stemhebbendheid.
12.ontwikkeling van stemloze niet-stridente dentale fricatief þ via đ tot d (occlusief) (in de Auslaut t), hetgeen samenval betekent met d/t uit ggm. đ (zie 31.5.2). þþ wordt ss (zie 31.3.2).
13.stemhebbend worden in bepaalde posities van de stemloze fricatieven f en s. In de Auslaut handhaven zich f en s. Door deze ontwikkeling ontstaat er een nieuwe z; de uit f ontstane v valt samen met de oude ƀ van het Ggm. (zie 31.3.1 en 31.3.5). Uit de verbinding ft ontstaat χt (zie 31.3.1).
OPM. De s en de z kwamen aanvankelijk in complementaire distributie voor. Vooral door leenwoorden wordt dit patroon later verstoord: vgl. sier (leenwoord uit het Frans) - (geen) zier. Beide geldt ook voor f en v: vgl. nu fier (uit het Frans) - vier. Dat de v zich fonologisch losmaakt van de b, blijkt uit het ontstaan van een oppositiemogelijkheid in de Anlaut: vinden (got. finþan) - binden (got. bindan).
14.ontwikkeling van -mb- tot -mm- (zie 31.5.1). Voordat analogie optrad, stond naast -mm- auslautend -mp: mnl. domme - domp.
15.procope of syncope van h in bepaalde posities en wegval in de Anlaut vóór geronde vocaal van het labiale element van hw (<χw) en vóór ongeronde vocaal van het laryngale element (zie 31.3.3 en 31.3.4). Anlautende h vóór vocaal wordt in sommige delen van het taalgebied wèl, in andere niet geprocopeerd.
OPM. X en h zijn o.a. als gevolg van leenwoorden nu wel op den duur fonologisch los te koppelen: vgl. chaos met anlautende [χ] naast anlautende h in andere woorden, bijv. haan, eveneens vóór vocaal.
16.ontwikkeling van χs tot ss (zie 31.3.3), die samenvalt o.a. met ss uit þþ (zie 31.3.2).
17.wegval in zwak geaccentueerde syllabe van de geminatie-, tevens i-Umlautsfactor (zie o.a. 31.2).
[pagina 197]
[p. 197]

Schema vocalen:



illustratie
(la= spontane polatalisatie + rekking. De punten 2, 3, 4, 8 en 10 zijn over het algemeen niet in het schema verwerkt. 18= voor meer oorsprongen van de ou en voor de oorsprongen van de au zie 28.5.)


Schema labialen en dentalen:



illustratie

[pagina 198]
[p. 198]

Schema (labio)velairen:



illustratie

[pagina 199]
[p. 199]

35.8. Veranderingen in het Middelnederlands

1.assimilatie van de inlautende verbinding ηg tot η (zie 31.5.3), bijv. in lange.
OPM. Hierdoor werd de velaire nasaal een zelfstandig foneem: vgl. de opposities zinnen - zingen, lamme - lange. In de Auslaut kwam aanvankelijk ηk voor dat later analogisch door η vervangen werd: lanc - lang.
2.assimilatie van de verbinding sk- tot sχ- in de Anlaut en tot s in de andere posities (zie 31.4).
3.verkorting van de geminaten (zie 31.2).
OPM. Tussen bedde ‘bed’ en bede ‘verzoek’ bestond oorspronkelijk slechts verschil in consonant: geminaat tegenover korte consonant. Door de rekking kwam daar een secundair verschil in vocaal bij: vgl. de opm. bij punt 9 in de vorige paragraaf. Na de geminatenverkorting blijft het verschil in vocaal over dat op een indirecte wijze in de spelling tot uitdrukking komt (zie 31.2). Dat betekent dat de korte vocaal en de rekkingsvocaal ten opzichte van elkaar in oppositie komen te verkeren: vgl. mod. ndl. bedden - beden. Om die reden zijn de rekkingsvocalen in het schema van de korte vocalen gescheiden en bij de vanouds lange vocalen geplaatst. De ā was trouwens al met â samengevallen. Alternanties als dag - dagen, gebed - gebeden zijn nu niet meer fonologisch, maar nog slechts morfologisch geconditioneerd, hetgeen de analogie bevordert: vgl. getallen i.p.v. het oude getale.
[pagina 200]
[p. 200]

Schema vocalen:



illustratie
(4= samenval van ā en â)


[pagina 201]
[p. 201]

Schema labialen en dentalen:



illustratie
(Voor de fonologische loskoppeling van f en v en van s en z zie 35.7 punt 13.)


Schema (labio)velairen:



illustratie
(3a-degeminatie waarbij occlusief in fricatief overgaat; zie 31.5.3)


[pagina 202]
[p. 202]

35.9. Veranderingen in het Nieuwnederlands

1.diftongering in een deel van het taalgebied en het Standaardndl. van ī, ȳ en ū tot resp. ei <ij>, ɔei <ui> en ou (met al een mogelijke aanloop in de ME). Geen diftongering vóór r. Samenval van deze klanken met resp. oude ei <ei>, zgn. ui2 en ou. Zie 22, 23 en 28.5.
OPM. De ȳ, ɔei en ou moeten fonologisch los van elkaar gezien worden: vgl. buut (leenwoord) tegenover buit (met ɔei door diftongering) en boud (met ou uit olD).
2.samenval, althans in het Standaardndl., van ē en ê, van ō en ô en van au en ou. In vele dialecten blijven op de een of andere manier de verschillen bewaard. Zie 17.4, 18.3 en 28.5.
OPM. Opmerkelijk voor het Standaardndl. is dat daarin vele oude verschillen verdwenen zijn die in dialecten nog bewaard zijn: ó en ò, ā en â, ē en ê, ō en ô, de klanken voor <ei> en <ij>, au en ou. Vgl. de opmerking hierover in 10.2.
3.monoftongering van iǝ en uǝ tot resp. ī <ie> en ū <oe> (zie 19.2, 21.1 en 24.1).
OPM. In de kustdialecten ontstaan ī en ū zonder duidelijke diftongische tussentrappen uit ē en ō, de ī al wel vóór het Mnl. en de ū pas vrij laat.
4.minder lang worden van de lange vocalen, tot ‘half lang’, behalve vóór r. De verkorting is het sterkst bij ī, ȳ en ū. Let verder op de ‘verkleuring’ van /ē/,/ō/ en /ø̄/ vóór r.
OPM. Men ziet het ook wel zo dat het verschil kort - lang is vervangen door ongespannen - gespannen.
5.syncope van de d of overgang van d tot j (zie 31.8).
6.apocope van de ǝ en van de n (zie 12.3).
OPM. Obstruenten die door ǝ-apocope in de Auslaut komen te staan, worden alsnog verscherpt: vgl. mnl. webbe - nnl. wep <web> (zie 31).

Aan de hierboven vermelde veranderingen kunnen nog de volgende worden toegevoegd:

7.neiging in substandaard-Nederlands tot diftongering bij de ē, ō en ø̄, vooral in het westen (Randstad): een heil groute nuis ‘een heel grote neus’ (het verschil met de standaarddiftongen blijft bestaan doordat deze hetzij als secundaire monoftongen hetzij als extreme diftongen tevoorschijn komen; zie 22.2 en 23.3). Een reactie op deze diftongeringstendens is dat in sommige kringen de ei, ɔei en ou hypercorrect naar de monoftongische kant worden uitgesproken, min of meer als ē, ø̄, en ō.
8.neiging in beschaafde kringen tot een open uitspraak van ĭ en ĕ, opmerkelijk vooral bij de ĕ die dan ă-achtig klinkt, en tot een soortgelijke uitspraak van de ŏ (‘geaffecteerd Nederlands’).
[pagina 203]
[p. 203]
9.neiging in nog niet altijd geaccepteerd Nederlands om de opposities f -v, s - z en χ - g op te heffen door overal de stemloze fricatief uit te spreken. Als uitstralingscentrum hiervoor wordt Amsterdam beschouwd. Het is ook mogelijk dit zo te zien dat de oppositie stemloos - stemhebbend zich ontwikkelt tot een oppositie fortis - lenis.
[pagina 204]
[p. 204]

Schema vocalen:



illustratie
(la= geen diftongering vóór r)


Schema consonanten:



illustratie
(6a= Auslautsverscherping na ǝ-apocope)


N.B. De punten 4, 6, 7, 8 en 9 zijn niet in de schema's verwerkt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken