Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tirol (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tirol
Afbeelding van TirolToon afbeelding van titelpagina van Tirol

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.43 MB)

Scans (6.99 MB)

ebook (2.83 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Editeur

Ruth Wolf



Genre

proza

Subgenre

reisbeschrijving


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tirol

(1989)–Carry van Bruggen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Hungerburg

Van ‘Grünwalderhof’ bij voorbeeld hadden we eerder nooit gehoord - ‘Hungerburg’ kenden we al bij naam, voor we naar Innsbruck togen. Dit kenmerkt het als beziens- en bezoekswaardigheid voor de vreemdeling. Het is dan ook wel een heel verschil. Op ‘Grünwalderhof’ zetten gezellige boerinnetjes uw karnemelk voor u neer, hier wordt u door uitgestreken kelners uw thee gebra... ai, daar had ik mij haast versproken, ik meen natuurlijk geserveerd! Eén keer althans zal dit lieflijk modewoord in mijn relaasjes prijken, of men houdt mij voor onverbeterlijk oudmodisch.

Op ‘Grünwalderhof’ zit men aan witgeschuurde tafels in het gras onder de bomen, op Hungerburg in het knerpend grind onder roodgeschilderde blikken parasols. De Tiroler burgerman, die met vrouw en kroost een middagje uit is - de zuigeling in de wagen mee, de kleine jongens uitgedost met morsjurken en jagershoeden! - hem treft ge op ‘Hungerburg’ niet aan. Waar zou de man het geld vandaan moeten halen? Naar Grünwalderhof kuiert hij op zijn gemak en het kost hem geen groschen, voor Hungerburg heeft hij het lang niet goedkope kabelspoortje nodig. Niet omdat het zo ver is, maar omdat het zo steil zich boven de stad verheft. Het is maar een pieterig lijntje; zwevend tussen hemel en aarde wordt u eerst over de Inn gevoerd, en dan lijkt het verder bijna rechtstandig naar boven te lopen, alsof het aan zijn angstig strak gespannen kabels tegen een lange ladder opgehesen werd, zodat u de oren suizen. Maar eenmaal boven... Hier triomfeert de dalbewoner over zijn kerker, hier vindt zijn oog de vrijheid en de ruimte, waarnaar elk mensenoog dorst. Onbegrensd is het uitzicht,

[pagina 66]
[p. 66]

onwerkelijk mooi. De rode torentjes steken overal uit het groene dal omhoog - Mutters alleen staat zich, met zijn lichtgroene spits, een beetje aan te stellen - de zilveren stroom wringt er zich doorheen, de spoorlijnen snijden het in ongelijke brokken, akkers kruipen en kronkelen tegen de glooiingen omhoog, tot aan de onderste zoom van het bos, en daarachter de bergen, als muren, als torens, ontzaglijke massa's egaal grijze steen, die de macht bezitten alle kleuren van hemel en aarde naar zich toe te halen, om er zich mee te tooien.

De tweedekker uit Parijs vertoont zich, uit nevelige verten plotseling te voorschijn geschoten, tegen de wanden van die machtige transen, al naar het lichtspel wil, als blinkend witte of als somber zwarte vogel. Zijn machtig geronk vervult het dal als een siddering, nu zijgt hij neer, en zwijgt, en laat een suizen als de schim van zijn geraas, en ligt in het gras, daar opent zich zijn flank, de poppetjes met hun koffertjes springen voor de dag en trippelen de deftige douanier tegemoet, die hun passen heeft te controleren. Wij, volslagen mensen, hoog hier op ‘Hungerburg’, verdringen ons rondom de reusachtige kijker, en de ingewijden vertellen elkaar, hoe laat er nu weer een naar Wenen vliegt en wanneer die grote uit München binnen moet komen.

Wanneer ik eenmaal de roodblikken parasols en de uitgestreken kelners en de tweedekker uit Parijs vergeten zal zijn, dan zal ik nog altijd het meertje herdenken, een klein eind hoger op de berg, waar ons die middag het joelen van onzichtbare kinderen, schallend als vogelzang door de woudgewelven, heeft heengelokt en heengeleid. We zochten nog... daar zagen we het plotseling, terzijde van het pad, beneden ons liggen, het fonkelde groenig blauw in de zon en rondom stonden hoge bomen onbeweeglijk.

[pagina 67]
[p. 67]

In de fonkelingen, goud en groen en blauw, in de schaduwen, zilver en zwart en grijs, zwommen de kinderen, wier joelen als vogelzang in de woudgewelven, ons had gelokt en geleid, niets dan kinderen zwommen er, vol fijne, blote kinderlijfjes, blanke en bruine, was het hele meer!

Later heeft men ons verteld, dat dit watertje bij een vakantiekolonie hoort, die middag echter wisten we niets, begrepen niets, staarden maar geboeid omlaag in een fonkelend tovermeer, waarin kinderen zwommen en zwenkten en spartelden en joelden, dat het schalde door de woudgewelven.

‘Hungerburg’ leek van de aarde weggevaagd, en de tweedekker uit Parijs, en het dal met de spoorbruggen en de rode torentjes en de hele ‘beschaafde’ wereld, vol brutale geruchten, hier dartelde de primitieve mens in de primitieve natuur, een blij en kalm Arcadië, waarvan de glans in onze dromen gloort, altijd gloren blijft, door eeuwen van ‘beschaving’ heen, als een heugenis uit onze kindertijd, vaag en onverwoestelijk...

Maar als ik nu toch misschien eens dat meertje vol naakte gouden kinderen tussen roerloze bomen vergeten zal zijn, dan zal ik nog altijd de oude muzikant herdenken, met zijn grote, bleke kop, zijn lange, grauwe haren, zijn kinderachtig klein bazaarviooltje. Want in zijn ogen las ik het raadsel van het menselijk leven, dat ons allen gemeen en dat eeuwig is.

Hij lijkt een gestalte uit een van die schemerwerelden van Dostojewski, werelden vol geheimen onpeilbaar, raadselen ondoorgrondelijk, klemmend aan het hart dat wellicht een ogenblik het leven eenvoudig en doorzichtig mocht wanen. Op een wrakke, matte stoel, die nauwelijks zijn geweldig lijf kan dragen, zit hij als neergezegen, in een oude gelapte broek, met doorgesleten schoenen aan en speelt op dat zotte, pieperi-

[pagina 68]
[p. 68]

ge viooltje, door een monter burgermannetje aan een klankloze piano begeleid, de afgezaagdste kermisdeunen van vijfentwintig, dertig jaar terug: Bokkie-bè en Siene-la-me-los!

Ik kan het niet laten, aldoor naar die tragische, grote, bleke kop te kijken, aldoor mij af te vragen, waar hij wel vandaan mag zijn gekomen, langs welke kronkelwegen zijn leven leidde tot een uitkomst als deze, uit welke dromen is hij ontwaakt, welke gloeden in hem zijn gedoofd... Maar zijn ogen staren leeg en dof over zijn spelende dikke handen, over het idiote bazaarviooltje heen, hun naar binnen gekeerde blik vertoeft in wat er van de oude dromen nog leeft, onder de grauwe, vale haren, achter het bleke, brede voorhoofd, terwijl rondom hem de Innsbrucker burgerheer met vrouw en kind zich laaft aan ijs en bier, en zielstevreden luistert naar de afgezaagde wijsjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken