Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

II

Toen begon zijn rijpende bloed aandachtig te worden op het getweeën zijn der dieren. Nevenseen traden de hinde en het hert naar de drinkplaats, zij streelden de koppen lieflijk gezamen, drinkende uit éénen kring. Fierder, ze buigend achterom tot aan den rug, hief de bok de geweitakken, door de zoete hinde bewonderd, en hinnekend draafde zij op haar gespitste hoefjes hem na, wanneer hij schielijk wegrende in het woud.

En alle de hoefdieren graasden in tweevoud, als hadden zij zich verdubbeld.

In den slaap zag Adam spiegelingen van zichzelf. Was het de beek, die beguichelend met hem speelde? Waar zij in speelsche luimigheid met een sprong haar drempels afgejaagd kwam, breidde zij zich uit tot een kalmer bekken van vloeiend licht. Hier had Adam in den opalen dag het schemerend raadsel van zijn tweede zelf aanschouwd; hij bleef geleund over den waterplas, verrukt van zijn rooden mond, zijn brandende blonde haren, zijn oogen vooral, zijn oogen die zagen, en uit de beek zagen terug, onverzadelijk lokten hem daarheen in verliefden lonk.

Zou door zijn stillen slaap de beek spiegelend sluipen en hem het wezen van zijn wezen laten zien? Schuwer meed hij, luisterend uit den afstand naar haar schuifelend gerucht, dat een verleidende wijze zong. Nog weer dieper trok hij in het woud, tot in de donkerte der loovers, waar de groene wolken der linden en platanen toegeschoven bleven over het hemellicht. Daar, onder de stammen, gleed hij neer in zijn zoete mijmeringen, de aard'

[pagina 10]
[p. 10]

zonk onder hem weg, hij leefde alleenlijk in zwevende gedachten.

En zie! het tweede wezen - was hij wel, Adam, dit zelf? - vergezelde hem onverpoosd. Het was beeld van zijn beeld, met oogen en lokken en lippen, maar van een zachter glans, van een zoeter makelij. Bewogen de lippen? Neen, dit waren zijn lippen niet, in milderen glimlach plooiden zij hun rijpe verlokking, en dit konden zijn oogen niet zijn, in stiller glanzen verlangden ze, en in dit stroomende goud herkende hij zijn lokken niet.

Hij sprong overeind - frutselden daar de struiken? Luisterend bleef hij stil, het oor gescherpt in de schelp zijner hand. Door de loovers zwol een ritsel en fluisterde uit. En hoor! hoor! nog waren de verre stemmetjes van het beekwater niet verstild...... wat wilde die lispelende verlokking?

Vroeg in den morgen schuw sloop hij den oever langs. Over den stroom nog schimden de nevelen, en dansten tusschen de stuweelen en naar de heuvelen weg.

Zie, daar weer glipte het, licht, vlug, aan den zilveren overkant...... een verdwaalde glimp...... en was verdwenen.

Toen ging de dag op en onder, en nog eens rees de dag omhoog en nog eens weer daalde hij, en het visioen verscheen niet meer. Huilende van zijn verlangen, zocht Adam den beekoever af. Daar kwamen de wolven getweeën aan den stroom, een zwaluwpaar metselde ijverig aan zijn leemen oevernest, koolwitjes snipperden hoog en laag, elkander volgend in het gebloemte, als bond hen een draad aaneen, en Adam speurde hunkerend den oever af, grotten en bocages, nimmer zweeg zijn klacht.

En zie! Nu verscheen het weder, en talmde, en leek wel te willen wachten......

[pagina 11]
[p. 11]

Maar was het dan toch zijn andere zelf? Van den overoever, fleemend, hoorde hij zijn klacht terug.

Heen en weder, heen en weder, volgde hem ginds de glanzende schim. Waar hij stilstaan bleef, bleef zij stil. Zij naderde bij zijn nadering.

Nu was hij zóó dicht bij, zij zagen in elkanders oogen. Dreigend, als schuwe wolven doen in hun vrees, lichtte hij den lip, toonend zijn blinkende tanden. De schim week niet meer. Een kreun van angst steeg uit haar op.

Grimmig sprong hij dan in het spattende water, waadde over, rennend in bronstige vervolging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken