Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

VIII

Aan het eind van den zuchtenden dag, waren grimmige wolken uit alle holten des hemels bijeengeloopen. In trotsch geweld, gestadig, stapelden zij, - kudden almachtig dringende beesten, vuursikkels vlammende rond de gedrochtlijke grijze ruggen en schonken - zich onwederstaanbaar overeind naar het sidderend zenith.

In de schichtig lichtende bladlancetten der espen huiverde een angst. Over de beek stortte een guds licht, als één brok blinkend metaal, het schoof zich vooruit over de grijze wateren, slangen electrisch blauw sleepende achter zich aan en flitsende witte scheuten. Geslagen door een plotseling nedermokerenden wind, schuimden de golven, huilende honden, springend en bijtend elkander, gehitst in grimmige bloeddorstigheid, en er was een wild gezwaai van staarten, een woedend gebas, en loeiende kreten van gewurgde kelen.

De ruggen teweer naar den wind, stond het rundvee, duchtend, op schore pooten; vlughoevig, een schielijke werveling, vlood de rotsen over naar de duisterte van het bosch, een kudde hinden achter den hamel aan; de meeuwen gilden in angstige vluchten hun stormschreeuwen uit, en al het gedierte der wateren driftig beet rond naar een prooi.

Adam, zorgend, had met ranken van klimop en taaie kamperfoelie de toppen der heesters tot een looverhut saamgebonden; vervolgens ruigte bijeengesleept en toegestopt tot een dekkende voeting.

[pagina 31]
[p. 31]

Zachtjes greinend op haar leger van dorre varens en vrachten mos, lag de kraamvrouw de gebeurtenis te wachten. Haar lichaam, gezwollen als een zak, kromp bij vlijmende scheuten samen; het bloed hamerde in haar hoofd en zij voelde zich weerstandloos overgegeven aan de groote machten, die in haar werkten.

Soms, met een vermoeiden glimlach, zocht zij Adam te troosten, die, de handen leeg, overbodig bij den uitgang stond. Deernis om haar zwol naar zijn keel. Hij kwam naar binnen, haar streelen over het klamme, gemartelde hoofd. Doch eer hij zijn liefkozing had voleindigd, wendde hij zich af. De smart flitste over haar gelaat, in een kreun sloot zij de zorgelijke oogen.

Windvlagen berenden de ruimten. Zij leken de notelaars en kastanjes op te voeren; een tak, van den stam gerukt, ritste in de schors een bloedende wonde tot op den grond. Omhoog botsten de hoozen op elkander, dat de brokken, metaal-zwaar, nederstortten in de ruimte. Een inktblauwe poort scheurde open, van horizon tot horizon. Over den boog kruiden, rollende gevaarten, de verbijsterd zich zaamlende wolken. En opnieuw rukte ze een plotselinge orkaanvlaag uit elkander, de flarden driftig najagend den hemel over. Een franje van flapperend rag bleef trillen aan het massief. Dan vlijmde een metalen bliksem fel er doorheen...... de poort hield, in vlammen, een aarz'ling gespannen stand...... toen bolderend donderde ze in elkander, neersmijtend de waterhoozen als blokken rots.

In het nest lag de vrouw te kreunen om eigen afgezonderde smart. Toch weer, als Adam naar haar omzag, glimlachte zij bemoedigend. Achter het prieel begonnen de dieren angstig te stampen; een stier erbarmelijk loeide zijn benau-

[pagina 32]
[p. 32]

wenis uit en een ezel, lang uithalend, snotterde zijn iha! De groote beesten des hemels, gieren en arenden, angstschreeuwend zweepten hun klaprende zwaarten boven hunne horsten. 't Getramnel der kudden gedrochtlijke sauriers, uit hunne schuilspelonken gehitst, doordreunde de ontwortelde wouden.

Opeens op de rots, geweldig tegen het wijkende licht, verscheen een schielijke hertebok en was meteen verdwenen. Druppelend kletterde achter hem aan de hoefjesregen zijner hindekudde.

Onophoudelijk vlamden de klingen des bliksems, hieuwen de monsterlijke wolkendrommen uiteen, - brullende verstoven ze als razende gedierten den hemel over, kropen valschloerende langs den veiligen horizon, borgen zich in de gebergten en wouden. Maar bundels flikkrende stralen fel achtereen brandden los uit den kruin van het zwerk, loeiend in heete vervolging besprongen zij de vluchtende gedrochten. De hemel als een vulkaan barstte open, uitgudsend het persend bloedvuur zijns ingewands, dat stortte aan rivieren over zijn wanden en lava-goten. Nimmer eindigde de afschuwlijke hoest van vlammende groen-en-sulfer beschimmerde braaksels, die sissend zich bluschten in den verdronken horizon.

Adam, groot, stond beschermend voor de tent. Hij breidde zijn armen van tak naar tak, en heel den doorgang bedekkend, zag hij uitdagend in het verwoestende weer.

Er kon geen kwaad gebeuren, geen kwaad zoolang hij daar was!

Hij waakte.

In het grijze, telkemaal open lichtende duister, verschoten de schimmen der trompetteerende olifanten; kudden hoornvee renden dreunende

[pagina 33]
[p. 33]

voort; vossen golfden voorbij met hun snuivende snuiten en het wuivend gepluim van de ruige staarten; schichtige hazen in hun wedloop, stietten tegen de rivier, zwenkten af en zenuwig renden langs den oever om een overgang; een draf wolven, geleid door hun rekel, stortte zich in het water, bezeten blaffend den anderen oever berennend; kraaien en raven in een roetstuif schoten de ruimte over; een zwarte bui sprinkhanen verstoof, verdween, men wist niet waar.

De hemel, door het schrikkelijk torment, was vaneengebarsten. Bliksems, giftig ontvlamd, zochten de leegten af; achter hen hing de sulfergeur der verschroeide oneindigheid......

Het was stil geworden. Adam hoorde de zwaluwen glippen onder de druipende kruinen. De regen liet af. Over de gudsende beek begon zich prachtig een kleurboog te bouwen, en weder wijder nog een.

Toen wist Adam dat de woede door[r]eden was, en hij ging naar binnen om te zien.

In het stroo was het kindje geboren, het lag naast de kraamvrouw.

Adam wist niet wat hem werd. Hij haatte niet meer, en hij vreesde niet meer. Hij knielde bij het kindje op den grond en omving zijn hoofdje met zijn groote hand.

De kraamvrouw, vóór zij ging slapen, glimlachte begrijpend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken