Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

X

Eenzaam waren van dien af zijn dagen en nachten. Aan de beek zat hij, turende naar de reppende wateren, die van nergens kwamen en nergens gingen, uit het raadsel van hun oorsprong naar geheim hunner bestemming.

Was ook niet zoo het geluk gevloeid in de verloren dagen zijner alleenheid, een stroom, verzaligd van het glijden en heenegaan zelf, zonder aanvang, zonder eind?

Hij meende toen in tweeheid zijn vervulling te vinden: alle dieren, al het levende vond in verdubbeling zijn doel, en de wolken van den hemel, en de rotsen van den oever, en de gaarden, die uitglooiden naar het zondoorluisterd heelal, zij allen paarden en verdubbelden zich.

De beek alleen scheen in haar enkelheid den gelukkigen oorsprong getrouw te blijven.

Was dat zoo?

Hij beluisterde den vreugdritsel des waters, turende naar de wemeling der visschen, die hun doel in doelloosheid verstonden; met deftige gracieuse gebaren, wentelden zij hun gladde lijven om, of schoten toe op een denkbeeldig aas, en reisden, ieder in hun bedaarde, raadselachtige doen.

Adam bezon zich zijn voornemen, den stroom na te gaan, of hij ergens zijn wedergade vond, een doel van zijn rusteloos snuffelen, de heuvelen af en om de ritselende steenen.

Onverwijld begaf hij zich op den weg.

De wispelturige slingeringen volgend, besprong hij met sterke dijen de rotsen, kroop, lenig gepeesd, door de wildernissen van den vochtig

[pagina 39]
[p. 39]

besprenkelden vruchtbaren oever, waadde door het knakkend riet, of liet zich wagend af van de steilten, waar bronstige cataracten zich stortten omlaag.

De zon daalde in haar bloed, en nog altijd volgde de beek haar grillige luimen, springend de beletselen langs, of kiezende tusschen twee kloven naar den lust harer avontuurlijkheid. Immer blijmoedig, als een jong dier, sprong zij de rotsen af, zong haar hooge leuterende wijs in de steenen eener evene bedding, en altoos, als tevoren, als immer, bleef zij alleen, in haar onbedachte zelftevredenheid zich reppende naar haar joligen lust.

Gelegerd voor den nacht in een bedekte schuilplaats, ondervond zwerveling Adam de gelukzaligheid der rust, na vrijwillig naar luim en krachten genoten inspanning. Hoe vredig was het hier! Ruimer ademden zijn longen, het bloed bruischte naar zijn kop en deed zijne oogen glimmen.

Doch eer de slaap over zijn voorhoofd viel, peinsde hij zorgelijk terug naar Eva en haar jong, die ongerust zijn over zijn heengaan en angstig hem wachten zouden op het nest. Zijn terugweg was in den donker versmolten, en hij verweet zich, zijn ingevingen te hebben gevolgd, schaamachtig tegelijk over zijn laffe hart, dat zoo stumperig gebonden hing.

Waarom begaven hem moed en manlijkheid? Had het leven met Eva in paarschap zijn krachten verkankerd, zijnen wil verminkt, zijn vrijheid als voos blad doen verweeren?

Hij nam zich voor, sterk te zijn. Zijn mijmeringen echter voerden hem aldoor terug naar huis, naar Eva, en ook naar Kaïn, hun kleine met zijn duisterradende oogjes, en hij kloeg luide in zijn verlangen, bij hen te zijn.

Den morgen bij het rijzen van het licht, stond hij uit zijn leger op. Hij beklom een hoogte om den

[pagina 40]
[p. 40]

terugweg te verkennen. Hij meende stemmen te hooren, die hem zochten, een schrik snoerde om zijn hart bij 't opeenen denken aan Eva's zwangerschap, en haar nederliggen misschien, in barensnood, zonder zijn bescherming.

Zou zij het nieuwe leven, het tweede, kunnen voortbrengen zonder hem?

Zinnend stond hij.

Hoe leek hem dit een onmogelijkheid.

En waarom?

O, zijn taak was, daarbij te zijn, wakende, zorgende dat niets haar moeder-worden stoorde.

Had hij in Kaïns geboortenacht niet het onweer van haar afgewend?

Toen lichtte in hem een vraag, die tevens antwoord was.

In een zoete bevrediging erkende hij zijn deel in baring en geboorte. Hij bezon zich hunne liefde en den vochtigen vreugdeglans in haar oogen, toen Eva haar kind hem scheen te bieden, het offer aan haar meester en haren man.

Hoe waren in teederheid al zijn afgunst en onrust weggedooid! Hoe rijk zonk hij bij den kleine neer, zalig in zijn tranen! En een lente immers was weldra gevolgd, nog stralender van jongen bloei dan hun eerste! Had niet Eva, wier zoeten schroom hij vroeger overwinnen, bijna overweldigen moest, met glanzende oogen en uitdagenden lach - een lach die wist en verlangde! - voor hem gestaan, haar armen nijpend om hem heen, haar flanken, breeder en malscher geworden, blank-vleiend in het licht, dat de liefde als een druivenwijn soesde hem naar den kop?

Hoe kon hij dit nooit tevoren hebben begrepen! Zijn hart immers wist, en de duistere drift van zijn daad wees als een onfeilbaar compas. En Eva, Eva zelf toch dankte in hem lofprijzend den vader,

[pagina 41]
[p. 41]

biedend haar vruchten, een dankbare gaarde gelijk, en voor den nieuwen oogst reikhalzend naar zijn zaad!

O, dwaze, geluksblinde god! Neen, langer niet voelde hij zich gekrenkt en overtollig, een nutteloos toeschouwer bij haar gezegend werk van kinderen baren, zijn meesterschap en zijn trots schragend in een belachlijke houding van beschermer! Hier, in de verwijdering, had hij zijn ware wezen ontdekt, geroepen vader, zooals zij geroepen moeder was te zijn! Zóó immers verstonden het alle nuchtere gedierten: het rund en de ezel, en de ooievaar met zijn kleppersnavel, en de verliefde kikvorschen, wanneer zij onderduiken in hunne lentezaligheid, en het bevruchte eierdril aan zilveren koraalsnoeren drijven komt in de kreek!

Hallo-joe! Zijn kreet schoot jubelend de verten in. Hij klom nog hooger, nog hooger, daar reeds kon hij zien over de naaste klingen en heuvelen, en hooger nog - die rots op, - een vuist in den hemel gestoken! - hier vielen ook alle heuveltorens weg, en hij zag rondom waar zijn oogen gingen in groene glanzende valleien.

Zie! zie! vloot daar niet de beek, in zilveren licht beslagen, de glooiïngen om......? daar gudste zij wit van schuim uit de bosschen...... en wat was dat? - hallo-joe! - uit de andere heuvels...... een kling dwars door de vlakte geworpen, - zie! lianenrank zwierde er een andere beek - haar hunkerend gezochte vriendin! - Bruischende wierpen zij zich in elkander......

Samen één leven, één doel, vloden zij rijker, voller weg naar den omnevelden horizon.

Hij vond nu ook den korteren doorsteek naar het nest, al jubelend en zingend plukte hij onderreis geurende thym en kruisemunt en de vurige, bloedgudsende granaatappelen voor een wellekom-thuis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken