Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

XVIII

Kleine Abel zat op een steen blazende uit zijn rietpijp.

Z'n hoofdje was een beetje leeggeloopen van vertelsels, hij ried al de dingen die tusschen zon en nevel waren, daar wist hij verhalen van, die alles echt maakten voor de oogen, - maar nu had hij wat anders verzonnen, een prettig spelletje voor de kleintjes buiten.

En pinkelings gehaakt, de hoofdjes nog warm, waren ze naar het opene gerend, den boom om, die hoe langer hoe dikker werd, en weder dun...... la-la-la!...... hoe langer hoe dikker, hoe langer hoe dunner...... la-la-la! zongen ze, hun lijfjes vierden zich in het blij rhythmus uit - hupsa! daar stoven ze, losgelaten, over het gras.

Je kon ze zoo gauw niet allemaal tellen, alleen het kleintje achteraan keerde telkens schielijk terug, het kon zoo vlug nog niet mee, dan liep het stiekumpjes over, dribbelig op de zware beentjes, en aan den anderen kant stond altijd een broer of een zus die lachend zich liet foppen.

Vischjesblank glipten ze in het licht voorbij - hopsa! hopsa! als met snel wentelende mesjes leek wel de klaarte gesneden door hun stoeien...... zon! en een vlinderend kindernaakt wiekte voorbij - zon! - zon! - wie buitelde omver in het gras? - oppassen! - zon! zon! - draaiende, dartelglunderende zonnetjes waren ze overal tegelijk.

 
Daar was -
 
in den beginne! in den beginne! -
 
fluisteren! -
 
in den beginne! in den beginne! -
[pagina 66]
[p. 66]
 
daar was de dauw,
 
de glitsende blinkende morgendauw,
 
en zat in het gras,
 
en zwoof op de plas,
 
en aarzelde, aarzelde en ging verloren,
 
en ineenen daar was
 
ineenen een jongetje geboren!
 
 
 
Het jongetje liep in zijn hemdjen alleen
 
en keek wat verwonderd,
 
beduust en verwonderd,
 
en zat erbij neer,
 
en trok er zijn bibberend lipje neer,
 
begon, begon te pruilen!
 
Toen kittelde hem een blaadje in den nek
 
en rolde hij om van het huilen!
 
 
 
O zie, dit is een verdrietig geval, -
 
kom hier met je traantjes
 
van overal! -
 
traantjes om te huilen!
 
en zit nu allemaal in een kring
 
rondomme, rondomme dat kleine ding,
 
en hij in het midden heel alleen,
 
en de traantjes biggelen langs zijn been,
 
wij allemaal, allemaal huilen mee -
 
owee! owee!
 
met mondjes als een portemonnee,
 
met neuzen als aarebeien,
 
met hangende wangen als een peer,
 
waarlangs de traantjes glijen!
 
 
 
En als we allemaal huilen gaan,
 
de vuisten in de oogen,
 
dan zien we niet eens het zusje staan -
 
het zusje staan -
 
vóórdat we de tranen drogen!
[pagina 67]
[p. 67]
 
Een zusje, een kusje, een lussebusje,
 
die pakt haar broer bij de hand, -
 
daar staat hij weer op, daar pakt hij haar beet
 
voor een patertje langs-de-kant.
 
Ze dansten, ze draaiden, ze tolden om,
 
ze rolden om,
 
ze zaten verbaasd te kijken! -
 
en toen ze wisten wat dat was,
 
wie zat daar over hen in het gras? -
 
dat zou weer een broertje blijken!
 
 
 
Van falderaldi, van falderalda!
 
Hoe rolt zoo'n jongetje in de sla?
 
hij plet de madelieven!
 
z'n billetjes benne dik en rond,
 
hij 's overal roosrood en gezond,
 
z'n haren bennen als koren -
 
hoe komt dat opeens geboren!
 
Geef broer een hand!
 
geef zus een hand!
 
aan elken kant,
 
en springen! springen! springen!
 
en kan hij niet op z'n beentjes mee,
 
dan ééne-twee! dan ééne-twee!
 
dan één-twee-drie met z'n beien,
 
hem kakkestoelemeien!
 
 
 
Allo! dat was een zware vracht, -
 
we zetten hem in de blommen, -
 
nu eventjes bekommen,
 
van Jantje huilt en Jantje lacht!
 
van klap eris in je handjes,
 
en van het booze bolletje,
 
het snollebollebolletje,
 
z'n mondje open, z'n mondje dicht -
 
ik geloof hij krijgt al tandjes!
[pagina 68]
[p. 68]
 
Wel sapperdekriek, wel papperlepap!
 
wel heb ik nou van me leven!
 
daar zit alweer een zusje meer, -
 
wie zou me dat hebben gegeven?
 
Zoo zijn we al met z'n vieren hier,
 
en straks zijn we met z'n vijven,
 
het regent, zegent kleutertjes,
 
of regende 't ouwe wijven!
 
Eerst één, dan twee, dan drie, dan vier
 
en aanstonds zijn der wel zeven,
 
en acht, en negen, en tien -
 
misschien! -
 
misschien wel duizend of honderd,
 
wie ze tellen kan is een bolleboos......
 
er komen er - sapperdekriek zoo'n hoos! -
 
een bruine, een zwarte, een blonderd!
 
Eén is de duim, en twee is de pink,
 
drie, vier is langelier en rinkie
 
en slikkepot is de vijfde man, -
 
dat doen we nog eens, daar duizel je van -
 
tien-duizend-millioen - wat denk ie?
 
 
 
Dat wordt een partij om de heele wei -
 
kruip-door, sluip-door in de bosschen -
 
als de beek zoo lang, een lange slang,
 
de wereld wel òm - is dat hossen!
 
En zijn we dan eenmaal eerst zoo ver,
 
dan springen we over naar een ster,
 
'n dichtbije - 'n wije - 'n vrije! -
 
we stappen van trap op trap naar de zon,
 
en verder nog wel als het verder kon, -
 
dat leege, blinkenke, blauwe,
 
wat denk je, - zou het houwe?
 
 
 
O heeremietje, o jeminee!
 
de voorsten rollen al naar benee,
 
een regen van engeltjes in de zee, -
[pagina 69]
[p. 69]
 
maar achter blijven ze dringen -
 
vooruit! vooruit! van de maan naar de zon,
 
zóó uit het vuur in de koude bron,
 
en zóó met een golf op het natte zand -
 
niet breken! broer! geef zus de hand! -
 
niet breken! niet breken! vast de rij! -
 
van ondren! hiha! daar komen wij.
 
Wat, ben je moe? - van voren af aan,
 
door de wei, door het woud op den hemel aan,
 
op den hoogen, den drogen hemel aan, -
 
joehoe! - en naar lieve lusten!......
 
 
 
Wie moe is kan daar gaan rusten.

Broeder Kaïn, op den rug een houtbos getast, kwam voorbij en de zon befloerste.

Abel's schalmei zweeg.

De rei viel.

Somber ging Kaïn verder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken