Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

XX

Waar de wilde wingerd wulpsch zich overgaf aan trosdragende, geurende seringen, aan het dichtgestruikt knabbelravijntje van een watertje, dat met levenden ritsel zich haastte naar de beek, daar vond de zoekende moeder Abel haren zoon liggende in zijn rust.

Zij roerde hem niet.

De schaduwen overvloeiden als een blauw water zijn lichaam; wit en stil zonk het weg in de grassen, als ging het zich bergen in den grond.

Aan den oever zat zij en wachtte. En het lieve beeld ging in haar om van Abel's geboorte en zijn blijheid, de vertelsels bloeiden als rozen in hare herinnering, en de zoete verheugingen zijner schalmei.

Zij dacht ook een oogenblik aan den ander, haar zorgenkind, maar drukte den kommer weg, en zag weer liefdevol naar Abel's rustigen slaap, al wachtende op zijn ontwaken.

Door het groene hout kroop de zon, de lange schaduwen der populieren stroomden schemerig over het gras. In de weide hoorde zij het grut wakker worden, tierige stemmetjes riepen, echootjes spiegelspeelden met de lichte geluidjes, die van overal wederkwinkelden, of was er een vlucht vogeltjes aan den gang.

Abel onbeweeglijk sluimerde onder de wake zijner moeder.

Zij zag op, dekte den mond met waarschuwenden vinger. Twee groote kinderhoofden hadden de verdure opengedrongen, kiekeboe-den met guitig-gesperde oogen naar binnen.

[pagina 74]
[p. 74]

‘Stil nu, tweelingen! Wek broeder niet! Hij is moe van het zingen en fluiten, hij zal straks weer wakker worden voor het nieuwe spel.’

Verwonderd zagen de tweelingen toe. Wat was Abel bleek en hoe akelig lag hij stil! Zij dorsten niet meer bewegen een vergaten heen te gaan.

Toen meer broertjes en zusjes benieuwd kwamen zwerven naderbij. Een klusje, stonden zij in het opene te zien, waar Abel lag, de handjes ineen, of de armen geschouderd over elkander, de zware groote hoofdjes genegen in den ernst.

Zoo bleek, zoo bleek zag Abel! Abel sliep sinds zoo lang! En waarom niet zouden ze hem wekken gaan, als de anderen, dat hij met hen spelen kon, hun liedjes zingen en vertellen?

‘Mogen wij hem niet wekken, moeder?’

‘Laat hem slapen. Laat hem slapen, hij is moe.’

‘Hij slaapt nog langer dan wij. Hoe kan hij moe zijn? Nooit is hij moe om te spelen met ons.’

‘Sss! sss! Ga spelen, hij komt. Straks als hij wakker is speelt hij weer met jullie allen.’

En langzaam, langzaam lieten zij zich gezeggen.

Maar uit het gejoel, maakten er telkens zich los, benieuwde blauwoogen blonken overal in het lommer.

‘Moeder! Moeder, roep hem!’

Wat was er, dat Abel nog niet in zijn slaap zich bewogen had? Wat was er, hoe lagen zijn leden zoo zwaar? Wat was er, verfden de schaduwen zijn schenkels zoo wit?

Wat, wat was er, waarom schoof zijn adem zoo stil? Zijn buik hief zich niet in den adem, de zwelling zijner ribben had opgehouden.

Wat was er, dat zijn lippen niet roerden? Wat, en die vlieg, leelijke gele vlieg, onbekommerd aasde naar zijn neus, zich wriggelend, telkens

[pagina 75]
[p. 75]

met zetjes nader, naar zijn armelijk geloken oogen?

Zoo nabij was de moeder nu...... zij boog zich boven haren zoon, zij streelde teederlijk zijn blauwe slapen.

Had hij het koud?

Nimmer kloeg hij, en lag zoo stil, en er was geen klop in zijn aderen, geen levende golf in zijn borst.

‘Abel!’ - ‘Abel!’

‘Moeder! - Moeder ik zie nat in zijn haren!’

Was hij gaan drinken uit de beek? Had hij zich willen wasschen in het kreekje en, vochtig nog, was gevallen in den zoo zwaren slaap?

Moeder strook zijn haren, die waren vochtig, die kleefden akelig aan elkander.

En ineenen, ontsteld, hief zij Abel's hoofd in hare armen, schoof zij haar knieën onder zijn zware schouders, torschte zij hem op den schoot, een slappen, lijdelijken last.

Zij zag...... angst deed haar wezen stollen...... Waarom ontwaakte haar Abel niet?

De kinderen drongen nabij, hun verwonderde groep stond gebeeldhouwd in den tuin. Een stak haar vingertje naar broeders been, dan trok het verbouwereerd terug.

Wat was er met hun lieven broeder Abel? Zoo koud - zoo koud...... fluisterden zij, en zoo wit en onbeweeglijk lag hij in moeders armen.

‘Moeder! Moeder wat zou er met Abel zijn?’

In haar wezen vòòrvoelde Eva.

Den Dood.

Maar zij begreep hem niet. Zij tastte in haar ervaring, maar zij vond hem niet. Zij zag haren zoon, hij was het met zijn blonde hoofd, dat uitlag op hare armen, hij was het met zijn evenmatig schoon lijf - geen was er zoo broos als hij! -

[pagina 76]
[p. 76]

met zijn teedergelede handen, die de schalmei bezweefden in zoete minnarij, dat de toover der muziek ervan henenvlood, overal naar de weiden en wateren. Als hij schalmeide, vlinderden de verwonderde gazellen naderbij, de wolven leien zich tam in het gras, de vogelen zwegen ervan om hem het zingen te laten!

Dit was Abel, haar zoon, de schoonste, de zachtmoedigste onder hen allen.

Nu moest hij niet langer haar gedompeld laten in den angst, nu moest hij ontwaken.

‘O, Abel, open uw oogen, m'n jongen! Laat het licht van uw glimlach vleien om uw mond!’

‘Moeder! - Moeder, zie, hij beweegt!’

Maar 't was een arm, de rechter, die neerviel van Eva's schoot, zoo zwaar of hij een steen geweest ware.

Toen stilletjes, terwijl de kleinen angstig fluisterend deinden achteruit, schreide de moeder om het onbegrepene.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken