Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 140]
[p. 140]

XL

Van nood tot deugd: om de kilte zijner kleumsche oûmannetjesleden, had Adam zich met een hamelsvel bekleed.

Hij bezag zichzelf daarmede en hij rekende zijn ontdekking ten zeerste 't bewonderen waard. De glans der voldoening droop over zijn gelaat.

Doch navolgers vond hij niet, en toen hij toevallig eens omzag, leek 't of een troepje kleintjes zich meer vermaakte dan hun spel te verklaren gaf.

Gewoon evenwel, de ommewereld naar zijn persoonlijke goesting te bezien, maakte hij propaganda voor zijn systeem.

‘Ziet,’ zeide hij, ‘hoe de vacht eens dooden boks mij tot een nut en behagen wordt! Hullen niet alle gedierten zich in hun haar? Het schaap in zijn ruigte, de kat in haar stralende pels, het paard in zijn kroezige vacht, de vogelen alleweg in hun bonte pluimaadjen?

‘Alleen de mensch, zou hij kleumen in den wind, zou de nachtkilte hem houden uit den slaap?’

‘Gij doet verstandig,’ zeide hem Jered. ‘Wanneer uw lichaam rilt in zijn naaktheid, ik zie niet in waarom gij het niet bekleeden zoudt met het vel dat de doode bok niet meer behoeft.’

Adam knikte zelfbehagelijk.

‘En gij, doet gij ook alzoo?’ vroeg hij.

‘Mijn bloed is jong,’ gaf Jered ten antwoord, zich afwendende.

Adam toomde zijn drift. Hij dacht aan Jered's overwinning, waar hij moeilijk over spreken kon. En vaster nam hij zich voor, zijn exempel tot een

[pagina 141]
[p. 141]

wet te stellen. Indien vlugheid, kracht, schoonheid en jeugd hem ontvielen, hij ontleende aan zijn ouderdom een overwicht en dacht dat te behouden.

Als nu zijn ingenomenheid niet werd gedeeld en zijn voorbeeld geen navolging vond, begon hij de noodzakelijkheid te prediken van kleeding voor schaamtebedekking. Hoe was dit, dat de jonge vrouwen ontbloot gingen voor de oogen der knapen en mannen? Hoe was dit dat haar schoonheid hen in temptatie bracht, hen hinderde bij het werk? En wanneer zij droegen en kinderen zoogden, waarom beschutten zij niet haar zwangere lichaam, dekkend haar afzichtelijkheid tot de dagen waren vervuld? Desgelijks: waarom gingen de jongelingen schaamteloos rond?

Vreemd, dat hij daarover vroeger nimmer had gezonnen. Sinds de vrouwen hem niet meer begeerden, de jonkvrouwen schuchter zich borgen voor zijn verlustigden blik, was hem naaktheid een gruwel geworden. Hoe had hij eertijds met vreugde zich geweid in den tuin zijner blanke creaturen! Nimmer glipte caresseerender licht dan om glanzende maagdelijkheid, geen geheim lokte zoeter dan de wellust der liefde, die jonge vrouwen borgen in haar belovende rijpheid.

En thans?

De vreugde was vervaagd, een vale herinnering; een onvoldaan verlangen kroop door zijn vleesch, en hij oordeelde dat de vrouwen en meisjes bedekt moesten gaan, opdat geen onzedige gedachte het leven zoude verontrusten.

Hoe lag zijn paradijs ontluisterd!

Maar de jongeren begrepen hem niet. Zij hadden de heerlijke praling van hun naakt nimmer als een zonde begrepen. Verrukt van hun schoonheid, zwelgden zij in de rhytmische volkomenheid hunner leden, en wanneer de liefde paaiende met

[pagina 142]
[p. 142]

hare zoete handen hunne harten streelde, schreden zij, dronken de oogen, haar zuivere blijdschap tegemoet.

Wie daar onkuischheid in zag, wel moest hij slecht zijn en onrein!

Zoo geviel het dat alleen ouderen Adam's leer begrijpen konden. Moeder Eva, willig, liet zich bepraten te doen naar zijn wil. Het witte pluimbont van een beer, die, in een kuil gevallen, omgekomen was, streelde haar schouderen en heupen.

Voor de eerste maal bemerkte ook zij de verkilling van haar bloed, en dat bekleeding aangenaam was en geriefelijk.

Van haar bekeering ging een grooten invloed uit. Men eerde de moeder als zuiver en kuisch, wat zij zeide moest goed zijn.

Zoo werd het een schande voor de vrouwen onbekleed te gaan, zij hulden zich schielijk in vellen.

Daarbij deden zij de onverwachte ontdekking, dat kleeding haar nog meer welbehaaglijk deed zijn in de oogen der jongelingen. Boven den spiegel der beek bestudeerden zij den schoonen val eener witte dons om de welving harer borsten, het geheim der verholen deeling, de wellustige zwelling van den hals in het omhulsel der koesterende pelzen. Met elkander wedijverden zij in keuze van kleeding, zij speurden de macht der verhulling en beoefenden die, valsch op elkanders welslagen, als een kunst.

De waan, de waan dreef Adam verder. Voor al zijn gebreken en tekorten vond hij remedie en hij meende daardoor een beter en een rijker man te zijn.

Zoo zag zijn stramheid geen kans meer in de boomen te reiken naar het hooglokkend ooft. Adam vond den gebonden ladder van lianen. Hij vond het middel om droog te gaan tot den overoever

[pagina 143]
[p. 143]

der rivier: stammen over den stroom gesloten, door lenige rieten verbonden. Vergeten den dag toen hij, vurig minnaar, de schuimende kolking in sprong om Eva te volgen, zijn lokkende bruid, vergeten de frissche sparteling na zomersche hitte, toog hij van steen tot steen, thans omzichtig, vreesachtig voor den val, het uitglippen zijner verstevene voeten.

Een triumf leek hem het droog en onbezeerd bereiken van den anderen oever. Hij gispte de knapen, die in overmoedig gespartel pletsten door den vloed, - hun schelle lach sneed hinderlijk in zijn ooren, hun jonge waaghalzerij joeg hem de woede in 't gelaat. En toen eenmaal Henan, zijn achterkleinzoon van Seth's wege, uitglipte, maar lenig als een visch met het bruischende water de versnelling afgleed, tot waar hij de rots omklemmen en zich weder oprichten kon, schaterend van leefpret terugkeerend onder zijn juichende kameraden, - toen ontving hem Adam met een zware vermaning, wijl toch de brug daar was om over te gaan en alleen dwaasheid dezen bezwaarlijk gevaarlijken weg kon verkiezen.

Adam voorzag zijn hut van stammen met een rookafvoer voor het vuur. Zijn voetzolen beschermde hij tegen de doornen met dik varkensvel.

Maar zijn trots was, dat hij den ever daartoe verslagen had met een stok.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken