Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 144]
[p. 144]

XLI

Hij leerde nu, dat de dingen der natuur terwille van den mensch waren geschapen, de bloemen om hem te behagen, de vruchten tot zijn lafenis, de dieren, zoo zij hem nutten konden, tot zijn bekleeding.

In zijn nieuwe emperium zou de mensch ontginner zijn van alle schatten der schepping.

Hij moest zich daartoe gewennen tot den arbeid, tot een vermeerdering van zijn bezit, een verrijking hierdoor van zijn lust.

Daarom knotte de wetgever Adam het vrije spel der knapen om hen te oefenen in het stelselmatig gebruik van wapenen en werktuigen. De meisjes zette hij aan haar taak om vellen te bereiden, of met draden te verbinden tot kleeding en allerhande huisgerief. Alwat niet dadelijk nut afwierp, werd verboden beuzeling; in strenge scholen hielden de matronen hare kinderen en kindskinderen gebonden, dat zij richtig opgroeien zouden in maatschappelijke bekwaamheid.

Na den arbeid eerst, kwam het vermaak als een verdiend loon, en menigen knaap bestierf de sturelooze zang van de lippen, menig maagdje voelde de droom breken in haar hart.

De dieren, schuw geworden in de vijandige nabijheid der menschen, beloerden kwaadaardig de kampen, gelokt door den reuk van het slachtbloed.

‘Ziet ge,’ zeide Adam, ‘boos zijn zij van nature en den mensch vijandig. Hoed u voor den wolf en den plompen beer, begeef u zonder wapenen niet in het bosch. Al wat tanden heeft aast op den

[pagina 145]
[p. 145]

mensch, maar de mensch wist zich een vuist te ballen en den stok te breken om den belager te bestrijden.’

In schuwe bloeddorstigheid weken de dieren in aldoor wijderen kring terug; om nooddruft en veiligheid togen de sterke mannen uit om hen te jagen. Zooals de arbeid, werd alras de jacht een doel, om zichzelf nagestreefd; het voortrennen achter vos en ever gold als een vroolijke ontspanning, de voldoening, na langen draf het dier gestrekt te hebben, maakte de mannen uitzinnig van geluk. Zij snoefden op en prezen elkander om het belang hunner buit, zij bewaarden schedels en hoornen, de scherpe gebitten der vraatzuchtige beesten, de pluimen van moeilijk te belagen vogels, de geweien der schielijke herten en gemzen. Daar vonden zij hun trots en glorie in; de vrouwen roemden hun dapperheid, als vaandelen hoog hingen zij de tropeeën in hun huis, tot een prikkel der aanwassende zonen, zóó roemvolle jagers te worden als hun vader!

Door roemzucht tot naijver gezweept, gingen de mannen ook elkander in het gevecht te lijf. Aanvankelijk deden ze dit als een spel, wie winner mocht blijken in behendigheid en kracht. Want wie het schielijkst kon verschieten voor een dreigend wapen, week den woedenden ever het veiligst uit den weg; wie den gestrekten draf in sterken adem het langst volhield, achterhaalde het vlugge hert; wie met den sterksten arm kon zwaaien de zwaarste knots, was het zekerst van den beer.

Zoo, in een wederzijdig spel van aanval en verweer, oefenden zij hun jagersbekwaamheid, sloegen bloedige wonden en strengelden zich gulzig hijgende in elkander om het meerder- en meesterschap.

Hierin ook woekerde 't middel uit tot doel: machtige krijgers bekampten elkander om nijd, haat en bloedveeten.

[pagina 146]
[p. 146]

Vrouwen, schoon en begeerlijk, werden den slaafschen inzet van het spel, of beidden angstig popelend den afloop, wie der in minnenijd op dood en leven worstelende mannen zij gedwongen zouden zijn te volgen.

En nog eens gulzigde 't bloed naar bloed: wraak om een gevallen vader of broeder, vergelding om vrouwenroof, krachtmeting om de krijgsmanseer van geslachten. Stammen scheidden zich af, bouwden wrokkig hun dorpen aan gene zijde der rivier of verder weg in de ontoegankelijke bosschen. Binnen hun vlecht- en graafwerken zochten verslagen horden hun veiligheid. Een geklaag van vrouwen en angstige kinderen ging op in den nacht. Op hun legers lagen mannen te sterven aan hun gekorven wonden.

Meer en meer in deze noodzaak van weer en verweer, wier oorzaak niemand meer speuren, noch door vreedzaam bedenken verklaren kon, meer en meer raakte dusdoende krijgsmanskracht, sluwheid, behendigheid in uitzonderlijke eere.

Den knapen werd geen hooger doel meer gesteld: in ieder familieverhaal, dat 's avonds bij den haard werd verteld, stonden de veeten met bloed geschreven. De nachtelijke lucht schudde van krijgsgezang; de oudste van den stam toog zich in 't schrikkelijk roofdiervel, met hoornen op den kop, om den roem te gedenken der helden, den smaad te doen striemen als een zweep over de nog arglooze harten. In stilte, vuistenballend, zwoeren de jongelingen bloedige vergelding.

De waan, de waan deed deugden zien in verwildering en smaad. Zachte, teedere vrouwen reikten hare liefde aan den dapperste. Ook hare harten waren bedwelmd van den heldenzang, zij zagen den jongeling rijzen van het vuur, groot, in de gespannen welving zijner spieren, blakend het

[pagina 147]
[p. 147]

oog, trotsch de tartende heffing van den kop. Hij breidde zijn gebeitelde armen uit tot bescherming.

En zoet-vertrouwend sloten de maagden aan zijn borst hare oogen, - vergetend de zangerige stem van den dolenden geliefde in het woud, vergetend het lied dat haar lokte, het woord van heiligheid dat haar bond.

In den avond gingen de zachte minnaars en schreiden. Wie zou zulk een Jan Gat zich toevertrouwen! Barschheid was in vaders mond, verwijt in moeders oog wanneer zij zwijgzaam keerden naar huis. Bah! de lafaards. De zusterkens scholden hen voor suffers, en de meisjes van het dorp gichelden in 't voorbijgaan haar schampere verachting.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken