Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koning Adam (1921)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koning Adam
Afbeelding van Koning AdamToon afbeelding van titelpagina van Koning Adam

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (7.63 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koning Adam

(1921)–Kees van Bruggen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

XLVI

In zijn banden, werd Kaïn gebracht.

Zijn hoofd stond hoog, zijn oogen blonken.

De broeders rukten hem aan de polsen, zij bonsten hem met vuisten in den rug. Zij schimpten hem met vernederende woorden, maar zijn trots breken konden zij niet.

Toen zij hem nog eens den vloek ‘broedermoordenaar!’ toespuwden, stond hij stil, schamper belachend hun wapentuig en kurassen.

‘Hij beleedigt ons!’ riepen de mannen. ‘Hij krenkt ons met zijn blik! Geen krijgsman kan schimp op zijn wapenen verdragen! - Doodt hem! Doodt hem!’

‘Laat ons’ - ried een der broeders, bezadigder, ‘laat ons hem tot onzen vader brengen gelijk hij bevolen heeft. Die zal richten over zijn leven.’

Hun knuppels kneusden zijn vleesch, hun banden worgden zijn polsen. Aan zijn vaders voeten wierpen zij Kaïn, hunnen broeder, in het stof.

‘Vader, zie, hier ben ik.’

Adam langen tijd bleef in zijn zwijgen. Troebel zag hij naar Kaïn. Dit was een vreemde. Waarom had hij dezen vreemde geroepen?

Zijn geboorte alreeds was een vijandschap geweest, en hij had zijn heil gezocht, afgezonderd van allen, in vereenzaming en zelfgenoegzaamheid. Alle ramp, alle twijfel in het evene leven des paradijzes, was gekomen van hèm, de broedervloek en de broederveete van hèm, die niet meedeed.

En thans, daar was hij weer met zijn hinderlijke gelatenheid, het zwijgende verwijt zijner slavernij, een kanker aan de zon.

[pagina 168]
[p. 168]

Zou deze weten - wéten?

De vreeslijke angst, smoorde Adam's keel: dat hij sterven zoude, sterven...... en hij wist niet te sterven!

‘Laat ons,’ gebood hij, ‘alleen.’

Mompelend voldeden de broeders aan het bevel. Een hunner weifelde.

‘Vrees niet,’ spotte Kaïn schamper. ‘Hij is een dood man. Wie kan een dood man kwaad berokkenen!’

Nog eens, ijzig van ontzetting, gebood Adam, hen alleen te laten. Hij voelde zijn gezag bedreigd en dat hij zonder vrees zich toonen moest.

Nu rees hij majesteitelijk overeind, maar de houding vermoeide hem.

Kaïn sprak altoos niet.

‘Wat wilt ge?’ vroeg Adam eindelijk, neerzijgend op de rustzode.

‘Hebben slaven een wil?’

Kaïn had zich gericht; groot stond hij voor Adams oogen.

‘Gij hebt mij laten roepen, ik ben hier, wat wenscht gij dat ik zeggen zal?’

‘Zeg mij......’

Des vaders stem brak samen. Geslonken, een klein armzalig man, zat hij tegenover zijn verdoemden zoon. Klagend ging zijn stem:

‘Hebt gij uw vader lief?’

Hoog stond Kaïn. Zijn hart werd van deernis bewogen. De harde trots viel van zijn hart.

Maar met vaste woorden zei hij:

‘Kaïn bemint zijn moeder. Zij is goed en eenvoudig, zij leeft naar de waarheid, gelijk een plant. Maar de hoogmoed die zich verheft, fladdert in weifelende ijlte, als een te hoog gestegen vogel.’

‘Ik vraag u dit niet,’ gromde Adam.

‘De arenden, die in hun hooge horsten wonen,’

[pagina 169]
[p. 169]

zeide Kaïn, ‘hebben sterke vleugels. De mammoeth heeft sterke pooten om den weeken grond te stampen, waarop hij staat. Wij moeten allen sterven. Waarom verschrikt u dit?’

‘Het is niet waar! Gij liegt!’ kreet Adam. Schrik starde op zijn gelaat. ‘Gij rekent naar uzelf. Alwat geboren werd sterft, Adam alleen niet. Adam is op geen dag en geen uur, Adam is uit eeuwigheid geboren. Zijn rijk duurt zoolang de eeuwigheid duurt.’

‘Gij zijt hoovaardig, vader,’ sprak Kaïn zacht. ‘Er was eenmaal een eeuwigheid zonder u, er zal eenmaal wederom een komen. De waterdruppel heerscht niet over den stroom.’

‘Ben ik den stroom niet zelf, ik Adam? Zie, uit mijn lichaam zijn de zaden geboren, die de zaden dragen der komende zaden voor alle eeuwigheid. Gij raaskalt. Weerhoud het getal...... eer weerhoudt ge den vlammenden bliksem. - Adam zal leven!’

‘Adam zal leven zooals Abel leeft,’ antwoordde Kaïn. ‘In de heugenis der geslachten.’

‘Gij lastert! Abel is dood. Gij zelf versloegt hem.’

Kaïn grimlachte.

‘Versloeg ik zijn lied, zijn vertelsel, de wereld van wonder die zijn oogen zagen? Gij zondagskinderen houdt hem in leven zoolang gij leeft. Maar wie alleen het geluk zich herinnert, vreest den Dood. Daarin heb ik u overtroffen, Kaïn, die leeft in uw vloek. Het leed dat gij mij aandeedt, heeft mij gezegend. Ik alleen vrees niets. Niets. Geen ding. Niemand.’

‘Niemand?’

‘Wie de nedrigheid wint, overwint den Dood.’

‘Wie de nedrigheid wint......’

‘Zoo zeide ik.’

[pagina 170]
[p. 170]

‘Slaaf zult gij zijn tot in alle eeuwigheden!’

Kaïn, meelijdend, lachte:

‘Slaaf van uzelf, hoe ontkomt ge ooit uw ketenen!

Uw hoogmoed stelt u voor den afgrond. Uw oog, ten hemel gericht, geeft de blinde voet aan de sprenkels sprijs. Uw begeerigheid maakt den overvloed arm; wijl ge schoonere begeert, hangen alle schoone vruchten u te hoog.

Gij zult ons knechten, en wie alles verloren hebben, zij zullen de heerschers zijn.

Wij maken het brood dat gij eet, maar gij zult de slaven zijn van onzen arbeid.

Wij bouwen de huizen die gij bewoont, maar gij zult in vrees leven voor instorting van het dek.

Wij smeden de wapenen voor uw macht, maar gij zult ze behoeven tot onze overheersching.

Door het offer van zichzelf wordt de droppel een stroom. Zoo ge macht begeert, Adam, leer nederig zijn. Zoo ge te leven begeert, leer zonder vrees te sterven.

Ziedaar mijn geheim......

Waarom grauwt in ontsteltenis uw gezicht? Waarom sidderen krimpend uwe handen?’

Schreeuwend in zijn angsten, zwoer Adam de wachten nabij.

Sidderend beval hij:

‘Gij, verdubbelt zijne ketenen! zorg ervoor dat zij niet breken.

Stel een wacht om hem heen en laat zijn mond nimmermeer spreken.

Hij bezit waarheden, die de zon dorren doen!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken