Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het land van Rembrand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,34 MB)

ebook (4,11 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/geschiedenis/Opstand


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het land van Rembrand

(1882-1884)–Cd. Busken Huet

Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw


Vorige Volgende

IX [De hollandsche school en de bijbel]

Hier moet ik op eene schijnstrijdigheid wijzen.

De geschiedenis kent geen twee neigingen van den menschelijken geest die minder punten van aanraking vertoonen dan het kalvinisme en de kunst. Eene soort van oud-testamentische poëzie, met hebreeuwsche zielekreten tot grondtoon, was nevens de psalmwijzen van Goudimel de eenige hoogere vorm waarin het christendom van Kalvyn zich wist te beligchamen1. Daarbuiten, geen liefde voor iets wat tot de orde van het schoone behoort. Een stelselmatig verwoesten van den smaak der menigte. Het verkondigen der leer dat Gods Woord een boek is; daarover predikatien te houden de goddelijke openbaring aan den gang doet blijven; en de waarde van den mensch bepaald wordt door hetgeen hij, naar de in dit boek vervatte godspraken, wezen zal aan gene zijde van

[p. 510]

het graf1. Er moge plaats zijn voor de kunst naast zulk eene denkwijze; zijzelf, zou men zeggen, is onbekwaam kunstwerken het aanzijn te geven.

Toch schreeuwt inderdaad het een en het ander niet sterker dan het de kleine beelden uit de grieksch-romeinsche mythologie en uit de bijbelsche geschiedenis deden, welke een dichter onzer eeuw verhaalt in den droom aanschouwd te hebben op de wanden derzelfde sarkofaag. De twee groepen gingen aan het redetwisten; er werd gekeven; Bileam's ezel voerde een hoogen toon. Maar het basrelief was één2

Zoo is door het genie van Rembrand uit het kalvinistisch Nederland der 17de eeuw eene nieuwe heilige kunst voortgekomen3. De oude bijbel werd nogmaals jong. De hollandsche schilderschool van het tijdvak vond eene ader die nog heden niet uitgegraven is4.

Aan sommige leerlingen en sommige jongere tijdgenooten van Rembrand komt een aandeel in deze verdienste toe; maar de vinding was van hem, en van

[p. 511]

hem alleen. De Zegenende Isak van Govert Flinck of van Jan Victor1, de Maria bij Elisabeth van Jan Lievensz2, het Huisgezin van Cornelius door Bernart Fabritius3, de Overspelige Vrouw en de Aanbidding der Drie Koningen door Eeckhout4, de Bethlehemsche Herders door Adriaan van Ostade5, - het gelijken even zoovele antwoorden op door Rembrand uitgeschreven prijsvragen. Zijn Simeon in den Tempel, zijn Gezin van den Timmerman, zijn Gezin van den Houthakker, zijn Zegenende Jacob waren wegbereidend voorgegaan6.

Het eigenaardige van al deze voorstellingen is dat zij, met voorbijgaan van het akademische hetwelk de nederlandsche schilders der 16de eeuw van de Italianen hadden overgenomen, door hare naieveteit naar de middeneeuwsche Vlamingen terugvoeren. De bijbelsche geschiedenis wordt opgevat van hare menschelijke, hare huiselijke zijde. Het bovennatuurlijke dient alleen voor het aanbrengen van meer licht. Voor de antieke standbeelden, naar welke de Italianen hunne heilige personen gevormd hadden, profeten en apostelen draperend in romeinsche gewaden, komen modellen uit den familiekring en van de openbare markt in de plaats. Waar het kostuum niet hollandsch is, is het oostersch.

Dit laatste is een voornaam punt, reeds door mij aangeroerd toen ik gewaagde van den indruk, teweeg

[p. 512]

gebragt door het ontstaan der israëlitische kolonie te Amsterdam1. Wij hebben met een plaatselijk verschijnsel te doen. Hoewel de schilderkunst toen ook in vele andere nederlandsche steden bloeide, alleen te Amsterdam kon de nieuwe school ontluiken. Zou deze eene toekomst hebben, dan moesten haar de sprekende gelaatstrekken der joden van het spaansch-portugeesch schiereiland geleend worden. De half-arabische half-turksche mantels, daags te voren aangebragt uit de Middellandsche-Zee, moest men die jongere teelt van Abraham om de schouders doen golven. Amsterdam was de eenige stad van het land welke het vervullen van beide voorwaarden mogelijk maakte. Alleen de amsterdamsche Rembrand kon dit begrijpen, en er zijn voordeel mede doen2.

Uit Rembrand's korrespondentie met Constantyn Huygens over eene reeks bijbelsche historiestukken, bestemd voor het kabinet van Frederik Hendrik, blijkt dat er onder de tijdgenooten sommigen gevonden werden die in de nieuwe opvatting behagen schepten3.

[p. 513]

Overvloedig evenwel kunnen zij niet geweest zijn. De meester volhardde tot het einde, maar de discipelen verlieten hem. Zij werden gewaar dat er vooralsnog met de neo-israëlitische kunst eer noch voordeel te behalen viel. De eenen gingen Rubens of Van Dyck navolgen, de anderen keerden naar het akademische terug1.

Wij mogen deze jonge mannen deswege niet hard vallen. Zelfs al raadpleegt men enkel Rembrand's etsen, - Jezus geneest de zieken, De opwekking van Lazarus, Jezus voor Pilatus, De kruisiging, De kruisafneming, - dan gevoelt men dat voor zulk eene taak het talent niet volstond, en alleen het genie bij magte was de wereld voor dit ongehoorde te doen bukken.

Men heeft tegengesproken dat het eigenaardige in deze aan het Nieuwe-Testament ontleende voorstellingen verband zou gehouden hebben met de toen in Nederland heerschende godsdienstige begrippen2. Echter hoorden wij reeds Samuel van Hoogstraeten in herinnering brengen hoe, sedert de zegepraal van het kalvinisme te onzent, de kerken voor de noordnederlandsche schilders gesloten waren3; en ofschoon Hoog-

[p. 514]

straeten dwaalde toen hij er bijvoegde dat dit gelijkstond met het versperren der beste loopbaan, het is niettemin onwederlegbaar dat eene kunst, als de bijbelsche van Rembrand, slechts ontstaan kon in een theologisch land waar elke andere uitweg gewelddadig afgesneden was. De stoutheid-zelf kan zulke hulpmiddelen niet ontberen. Er is altijd eene aanleiding die haar doet ondernemen hetgeen zij bestaat.

Rembrand bezat onder meer het volledig graveerwerk van Maarten van Heemskerk en het volledig graveerwerk van Lucas van Leiden1. Met de prenten van den laatste was hij zoo ingenomen dat hij voor sommige fraaije afdrukken buitensporige sommen besteedde2. Van de twee Ecce Homo's die onder zijne eigen etsen aangetroffen worden, en daarvan een voornaam sieraad uitmaken, is de eene met blijkbaar opzet en welgevallen naar Lucas van Leiden gevolgd3.

Dit kan als bewijs dienen dat hij met zijne realistische opvatting der bijbelsche geschiedenis geenszins uit de lucht is komen vallen. Maar het neemt niet weg dat het joodsche daarin, weerspiegeling van het

[p. 515]

gastvrij Amsterdam der 17de eeuw, hem alleen toebehoort. Het eenige wat Lucas van Leiden doen kon was: hem op het vruchtbaar denkbeeld te brengen den vijanden van Jezus boosaardige tronien uit de heffe des volks te leenen, of uit de verdorvenste en fanatiekste groep der hoogere standen.

Er kan niet aan getwijfeld worden dat Rembrand den bijbel bemind en bewonderd heeft1. Evenzoo staat het vast dat hij de bijbelsche wonderverhalen voor geschiedenis hield. Het eenige wat hem onderscheidt is dat het goddelijke, zooals ik reeds aanduidde, bovenal volgens hem aan het uitstralen van overvloediger licht gekend wordt. Hij beschouwt den Heiland der wereld als een fosforescerend wezen, niet slechts getooid met eene aureool en voor het overige vleesch en bloed, maar lichtgevend in zichzelf. Wanneer zijn Jezus is opgestaan uit de dooden, dan is elke bovenaardsche trek den verrezene vreemd. Hij gelijkt een martelaar uit de joodsche achterbuurt, die, uitgeput, ongekamd, ongeschoren, niet gevoed, drie dagen in het graf gelegen heeft. Alleen bespeurt men dat hij op de knielende Magdalena tegenover hem een schijnsel werpt. Men denkt aan eene levende vaas van albast, met eene brandende lamp er in2.

[p. 516]

Dit begint reeds wanneer Jezus nog een kind aan de borst is. De zuigeling doet den boezem zijner moeder als baden in de zon1. De vriend van Lazarus deelt door het opheffen van één hand den gestorvene zooveel levenslicht mede, dat het graf er vol van is en den overvloed terugkaatst. Boven het hoofd van den gekruisigde schiet de hemel breede bundels stralen. De goddelijke heelmeester van kreupelen en blinden doet de uitwerking van een liefderijk en weldadig kustbaken op schipbreukelingen, aandrijvend en voortkruipend2.

Een andere beslissende trek is Rembrand's oog voor het eerwaardige in de bijbelsche verhalen omtrent het leven der aartsvaders, en voor het standhouden daarvan tot in de dagen van het Nieuwe-Testament. De aartsvader Abraham, de aartsvader Jacob, de aartsvader Tobias, de aartsvader Simeon, zijn door hem getroffen op eene wijze die zelfs de vertalers van den Staten-Bijbel, waren de meesten hunner niet reeds vóór hem heengegaan, bekoord of vertederd zou hebben. Indien kalvinistische kunst denkbaar is of bestaan kan, dan is dit kalvinistische kunst3.

De uitkomst werd verkregen door toepassen der me-

[p. 517]

thode die ik zeide. Ga de rariteitewinkels rond en koop, van hetgeen in den ruimsten zin des woords betrekking heeft op het Oosten, wat gij bekomen kunt. De bijbel is een oostersch boek; en uw doel moet zijn, hem in een oostersch gewaad te steken. Amsterdam staat met zoo veel oostersche landen in betrekking, dat het noodige er te vinden moet zijn. China, Japan, Indie, Klein-Azie, Turkije, - al hetgeen daar vandaan komt is van uwe gading1.

Oostersche modellen? In de stad uwer inwoning heeft men eene wijk gebouwd die er vol van is. Vestig u in die buurt, en oefen er uw oog in het opmerken van dit buitengewone. Indien gij uwe bijbelsche patriarchen, uwe farizeeën en uwe sadduceeën, indien gij hun de baarden en de gelaatstrekken van genees heeren of rabbijnen uit uwe eigen dagen leent, dan zullen zij doen denken aan de amsterdamsche synagogemannen die Acosta vernederden en gereed stonden Spinoza uit te werpen. Maar de anachronismen zullen karakter hebben. Behoeft gij voor uwe voorstellingen naar het Nieuwe-Testament typen uit de smalle gemeente, bedelaars, melaatschen, jichtlijders, idioten, bezetenen door een dooven of een stommen duivel, -

[p. 518]

gelijk de predikanten uwer eeuw zich uitdrukken, - sla den hoek der straat om. Zij krielen in de stegen1.

In beginsel is dit de groote dienst welke de hollandsche school der 17de eeuw aan de kunst in Europa bewezen heeft. Die school vermogt en deed iets wat, nevens de spaansche en de fransche scholen van haar tijd, nevens de vlaamsche, de duitsche, en de italiaansche vóór haar, haar eene eigen plaats verzekerde. Kunstvaardigheid is van alle landen en alle tijden. Om regten te kunnen doen gelden op eene paragraaf in de geschiedenis, moet eene kunst den reeds bestaanden voorraad van het schoone vermeerderen met nieuwe bijdragen; en dit nieuwe moet van dien aard zijn dat ook de toekomst er iets aan heeft.

1
Hiervóór, II1 175-207. Het kalvinisme in de poëzie.
1
Jacob Cats, bij zijn portret door Mierevelt:
 
Dat ick was en is niet meer,
 
Dat ick ben is wonder teer,
 
Dat ick namaels wesen sall,
 
Lieve Godt! dat isset all.
2
Laatste gedicht van Heinrich Heine: Für die Mouche. Romancero 1863, bladz. 345 vgg.
3
Hiervóór, I 542: ‘Het altaarstuk van weleer zou vervangen worden door historische tafereelen uit het Oude- en het Nieuwe-Testament, en voor de roomsche heilige kunst eene alleen uit den bijbel te putten gereformeerde in de plaats komen’.
4
Bijbelsche kunst van Eugène Delacroix. - Bijbelsche kunst van Ary Scheffer. - Munkacsy's Christus voor Pilatus, 1880; Munkacsy's Golgotha, 1883.
1
Trippenhuis No 87. Louvre No 168.
2
Louvre No 267.
3
Brunswijk No 532.
4
Mauritshuis No 32. Trippenhuis No 84.
5
Brunswijk No 540.
6
Mauritshuis No 114. Louvre No 410 (Salon Carré). Kassel No 366, No 367.
1
Hiervóór, 2de Deel, 4de Hoofdstuk, § xiv.
2
‘In der That sind Rembrandts Kostüme, wie wir sie in seinen biblischen Compositionen kennen lernen, gar nicht so weit hergeholt, wie wir gewöhnlich meinen; im Wesentlichen suchte und fand sie der Meister im Judenviertel zu Amsterdam, aus dem er auch seine Modelle nahm’. W. Bode, Galerie zu Cassel, 1872, bladz. 18 B.
3
Voor Frederik Hendrik schilderde Rembrand eene Kruisoprigting, eene Kruisafneming, eene Graflegging, eene Opstanding, en eene Hemelvaart; thans allen te Munchen in de Pinakotheek. W. Bode, Studien 1883, bladz. 434 vg. - Korrespondentie met Huygens bij Vosmaer, bladz. 186 vgg. - Bij Charles Blanc, bladz. xxxi vgg.: Lettres de Rembrandt.
1
De Bray, Jan Lievensz, Ferdinand Bol, Govert Flinck, Nicolaas Maes, enz. - Fraaije houtgravure naar Govert Flinck's Izak zegent Jacob in Eigen Haard 1875 bladz. 33.
2
Herman Riegel, Beiträge zur niederländischen Kunstgeschichte, 1882, I 74 vg.: ‘Man blättre doch nur einmal die neutestamentliche Radirungen Rembrandt's durch: wo ist da irgend ein Anhalt, um diese Werke konfessionell-protestantisch zu nennen? Sie sind doch vielmehr, indem sie den Gegenstand rein thatsächlich nehmen und gestalten, konfessionslos’.
3
Hooge Schoole der Schilderkonst, bladz. 257. Hiervóór, bladz. 483.
1
Inventaris van Rembrand's boedel. Op de Kunstcaemer, verzameling Kunstboecken: Een boeck van Heemskerck, sijnde al 't werk van denselven; Een boeck met houtprinten van Lukas van Leyden; Een boeck met kopere printen van Lukas van Leyden, soo dubbelt als enkelt.
2
Sandrart verhaalt in zijne Teutsche Academie dat Mayr, een duitsch leerling van Rembrand, den meester op eene veiling ƒ1400 zag besteden voor veertien proefdrukken van Lucas van Leiden, waaronder de Ecce Homo. Latijnsche vertaling, folio 229 A recto.
3
No 51 der uitgaaf van Charles Blanc. - Over Lucas van Leiden's Ecce Homo hiervóór, I 561: ‘De achtergrond verbeeldt het paleis van Pilatus te Jeruzalem, op den hoek eener straat, enz.’
1
Rembrand's bibliotheek bevatte slechts drie bekende boeken: de Medea van Six (met eene ets van hemzelf), een duitschen Flavius Josephus met prenten van Tobias Timmerman), en een ouden bijbel. - Onder de ‘15 boecken van verscheide formaeten’, in één pak, kan zich bevonden hebben de Warachtighe Historie van Doctor Iohannes Faustus, 1592, in 12o. - Charles Blanc's tekst bij No 84 der etsen.
2
No 518 in het hertogelijk muzeum te Brunswijk: ‘Christus und Magdalena (Noli me tangere)’. - Ets naar deze schilderij in Les oeuvres de William Unger, Leiden 1874.
1
Le ménage du menuisier, Louvre No 410. Salon Carré.
2
No 48, No 49 en No 53 der etsen, bij Charles Blanc. - No 49 is de Honderdguldensprent.
3
Abraham en de engelen enz., No 2 vgg. der etsen bij Charles Blanc. - Jacob zegent de zoonen van Jozef, No 367 der galerij te Kassel. - Het gezin van Tobias, Louvre No 404, en No 14-16 der etsen. - Simeon in den tempel, Mauritshuis No 114.
1
Voorwerpen behoord hebbend tot Rembrand's inboedel: Een oostindische nap, met een Sineesie; een oostindische poeyerdoos een indies koppie; een oostindische naeydoos; een japans helmet; een moor, nae 't leven afgegooten; een turcxe kruytfles; 60 stucks indiaense puntgeweren, pijlen, schichten, asegaijen en bogen; 13 stucks soo bambuysen als fluyt-instrumenten; een groote pertye handen en tronien op 't leven afgegoten, met een harp en een turcxe boogh; 20 stucks helbaerden, slachswaerden, en indiaensche waijers; een indiaense mans en vrouwe cleet.
1
Rembrand woonde tusschen 1640 en 1656 in de Jodebreestraat. Afbeelding van het huis, zijn eigendom, naar eene teekening van Jozef Israëls, bij Vosmaer tegenover den titel.

Vorige Volgende