Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 212]
[p. 212]

Tiende hoofdstuk

Aan den avond van den volgenden dag, tusschen licht en donker, zat de oude dame, die uitgekozen was om voor eene poos Emma's gastvrouw te zijn, te lezen en thee te schenken in haar eenzaam salon. Op grond van een briefje, dien ochtend van Lidewyde ontvangen en aanstonds toestemmend beantwoord, wachtte zij op dit uur haar en André's bezoek. Het was intusschen reeds laat geworden. De ondergaande zon kleurde met hare laatste stralen de toppen der boomen aan de overzijde der gracht, en de schemering had in het groote vertrek met zijne hooge verdieping reeds zulke vorderingen gemaakt, dat het vlammetje onder den trekpot diensten begon te be-

[pagina 213]
[p. 213]

wijzen. Bij de flikkering van dat kleine licht onderscheidde men op het groote wortelhouten theeblad met ebbenhouten rand een overvloed van zilver en porselein, en daarachter, in een ruimen leunstoel, het beeld van freule Bertha, die door de invallende duisternis genoodzaakt was geworden, hare lektuur te staken.

Het geduld der bejaarde dame was onuitputtelijk; niet uit gebrek aan karakter, maar door overvloed van blijmoedigheid. Zij was nooit gemelijk, omdat zij altijd rustig en altijd vrolijk was. Toen dan ook Lidewyde's rijtuig ten laatste stilhield voor de deur, en een oogenblik daarna Lidewyde-zelve, door André gevolgd, werd aangediend, ging zij hen even vriendelijk te gemoet als zij gedaan zou hebben, indien de bezoekers met onberispelijke naauwkeurigheid op hunnen tijd gepast hadden.

- ‘Het was zulk een stille, zoele avond,’ voerde Lidewyde tot hare verontschuldiging aan, ‘en de muziek in het Park klonk zoo lief, dat wij onwillekeurig langer zijn blijven rondstappen dan ons plan was geweest. Ik had met mijn neef eene weddenschap aangegaan, dat hij geen weerstand zou kunnen bieden aan de verleidingen van ons Bois de Boulogne.’

- ‘Voor de eer van ons Bois de Boulogne doet het mij genoegen dat gij de weddenschap verloren

[pagina 214]
[p. 214]

hebt, mijnheer Kortenaer,’ zeide freule Bertha, ‘en ik heb een veel te goeden dunk van u om het niet in u te prijzen dat gij in het gezelschap van mevrouw Dijk juist niet gehunkerd hebt naar het mijne. Gij doet mij de eer’, ging zij voort, ‘in mijn huis een plaatsje te vragen voor eene jonge dame van uwe kennis? Dat is braaf van u. Veel genoegens kan ik jufvrouw Visscher niet beloven; doch aan hare vrijheid om u te ontvangen zal niets ontbreken; en misschien,’ voegde zij er met een gullen glimlach bij, ‘misschien zal jufvrouw Emma niet weigeren, het met die eene uitspanning voor lief te nemen.’

- ‘Uwe vriendelijkheid is inderdaad beschamend, freule’, zeide André. ‘Toen mijn neef Adriaan mij te verstaan gaf dat ik eene vergeefsche reis gemaakt had, was ik onbeleefd genoegd, den lip te laten hangen en nu wordt, dank zij uwe bereidvaardigheid, die teleurstelling voor mij eene bron van aangename surprises.’

- ‘Zoo ziet gij, mijnheer Kortenaer,’ antwoordde freule Bertha, eensklaps in een min of meer sententieusen toon vervallend, ‘dat men verkeerd doet, te spoedig het ergste te vreezen.’ En toen, zich weder met hare gewone opgeruimdheid tot Lidewyde keerend: ‘Zeg mij nu, melieve, hoe zullen wij doen? Verlangt gij, dat ik jufvrouw Visscher schrijven zal, of schrijft gij liever zelve?’

[pagina 215]
[p. 215]

- ‘Mij dunkt,’ zeide Lidewyde, ‘dat wij van uwe goedheid reeds te veel gevergd hebben. Morgenochtend schrijf ik aan Emma, en André zal mijn briefje insluiten. Hij vraagt dan meteen verlof aan Emma's ouders om zijn meisje te mogen gaan afhalen. Niet waar, André?’

- ‘O, wat mij betreft,’ riep hij met geestdrift uit, ‘ik dweep met die schikking. Indien ik morgen schrijf, kan ik zaturdag antwoord hebben. Zondag maak ik dan een vliegreisje naar Duinendaal en kom maandag of dingsdag met Emma hier.’

- ‘En indien men te Duinendaal onze invitatie versmaadt?’ vroeg Lidewyde, om hem te plagen. ‘Verlaat gij ons dan, en zullen wij in dat geval tevens uw gezelschap moeten missen en uw meisje niet te zien krijgen?’

- ‘Mijnheer Kortenaer is te bescheiden,’ zeide freule Bertha, ‘om overluid te beweren dat jufvrouw Visscher hem niets weigeren kan.’

- ‘Het is zeer edelmoedig van u, freule,’ antwoordde hij, ‘mij aldus uit de strikken mijner ondeugende nicht te redden. Doch ik geloof inderdaad niet, dat er reden bestaat om voor het mislukken van ons plan beducht te zijn. Mijne eenige vrees is, dat Emma u door mijne schuld overlast zal aandoen.’

- ‘Geen woord meer daarover, waarde heer,’

[pagina 216]
[p. 216]

zeide de vriendelijke oude dame, ‘Ik herhaal wat ik dezen ochtend aan Lidewyde schreef, dat het mij bijzonder aangenaam is, haar en u een klein genoegen te kunnen doen. Word ik daarvoor beloond door de kennismaking met een lief meisje, dan zal de verpligting aan mij zijn. Mag ik van uwe goedheid iets zeer huiselijks vergen, mijnheer Kortenaer?’

- ‘Gaarne, freule.’

- ‘Trek dan even voor mij aan de schel. Gij vindt het immers goed, Lidewyde, dat ik Floris licht laat brengen? Mijne oogen weigeren mij de dienst. Of hebt gij haast, en mag uw rijtuig niet langer wachten?’

- ‘Neen,’ zeide Lidewyde, ‘ik ben volstrekt niet gepresseerd, en indien wij u geen belet doen, blijf ik gaarne nog een kwartiertje.’

Een oude in het zwart gekleede knecht, even oud en even zilverharig als freule Bertha zelve, bragt achtereenvolgens drie of vier lampen binnen. Hij plaatste ze zoo, - op de tafel, op een buffet, op eene étagère, op eene console, - dat het groote vertrek eensklaps ophield somber te schijnen. Ten overvloede stak hij, na de luiken aangezet en de overgordijnen over elkander geslagen te hebben, aan weerszijden van den hoogen spiegel boven den schoorsteen, een bouquet waskaarsen aan. Het salon van freule Bertha had bij

[pagina 217]
[p. 217]

avond dergelijke illumunatie zeer noodig. Het was eene voorvaderlijke, ietwat reusachtige zijkamer, opgemaakt en gemeubeld in den smaak der vorige eeuw: een geschilderd behangsel, in vakken; eene lambrizering, grijs met vergulde randen, die het geheele vertrek omsloot; deuren, kozijnen en vensterbanken, een geheel uitmakend met de boiserie beneden en de zoldering boven; een gebogen marmeren schoorsteenmantel met smallen rand; een smirnaasch tapijt, blijkbaar voor deze kamer besteld en geweven. Het grijs met goud was in zich zelf niet genoeg tot neutralisering dier zekere zwaarmoedigheid, waarmede groote landschappen met zware boomen en breede watervallen, hoe fraai ook geschilderd, een zitvertrek plegen te vervullen; doch freule Bertha kende de zwakke zijde van haar salon, en sedert jaar en dag was Floris gewoon, wanneer zijne meesteres avondbezoeken ontving, met kracht van zwavelstokken de duisternis te bestrijden. Die moeite werd beloond, en het was voor den binnentredende een aardig schouwspel, freule Bertha te zien troonen in het midden dezer ouderwetsche, maar uitnemend gekonserveerde en van piëteit getuigende heerlijkheden. Zij droeg nooit anders als zwarte of donkerbruine kleederen, eer sluik dan ruim, en wanneer zij oprees uit haren stoel, zag men eene lange gestalte zich verheffen, die behoefte

[pagina 218]
[p. 218]

scheen te gevoelen aan een steun. Meestal legde zij dan hare eene hand op den rand der tafel, en maakte met de andere eene wuivende beweging om hare bezoekers te verwelkomen. De gladde mouwen van haar kleed waren zoo lang, dat zij de vingers halverwege bedekten, en ruime manchetten van geplooid batist deden hare handen nog smaller en kleiner schrijven dan de natuur ze gemaakt had. Van geplooid batist was ook de kraag vervaardigd, die haren hals omsloot en een gedeelte van hare schouders bedekte, en evenzoo de breede half nederhangende strook om hare met geen enkel lint versierde muts. Een korte, bijna sneeuwwitte lok, die aan weerszijde op hare slapen rustte, verhoogde nog het eerwaardige in de uitdrukking van haar gelaat. Zij was eene oude vrouw, dat teekenden niet slechts die grijze lokken, maar ook de scherpe trekken om neus en mond, de zaamgetrokken plooijen der oogleden, de horizontale groeven in het voorhoofd; doch eene afgeleefde vrouw was zij niet. Er brandde in hare verduisterde oogen een dier stille vuren, welke aan inwendig verlichte wit porseleinen vazen doen denken: een gesluijerde gloed, maar die het langer uithoudt dan sommige kunstige lampen.

 

- ‘Is freule Steinmetz familie van u?’ vroeg André aan Lidewyde, toen hij weder nevens haar in

[pagina 219]
[p. 219]

het open rijtuig zat en zij door de woelige straten, waar in winkel aan winkel het vrijpostig gaslicht schitterde, naar Soekabrenti terugkeerden.

- ‘Van mij? In het minst niet. Ik heb geene familie in dit land. Zij is eene vriendin van mijne schoonmoeder, meer niet. Doch wij verkeeren met haar alsof zij eene nabestaande van ons was. Denkt gij dat Emma het met haar zal kunnen vinden?’

- ‘Ongetwijfeld zal zij dat. Dacht gij van neen?’

- ‘Dat is de vraag. Ik laat aan freule Bertha's goede kwaliteiten volkomen regt wedervaren, en naar hetgeen gij mij van Emma verteld hebt, houd ik het er voor, dat zij elkander uitmuntend verstaan zullen. Doch zult gij boos worden, indien ik zeg, dat Emma's smaak en de mijne vermoedelijk in één opzigt verschillen? Om u de waarheid te zeggen, mij is freule Bertha te stemmig. Ik erken dat zij van alle vrome dames in de stad de eenige is, die ik waarlijk liefheb; de eenige, bij wie ik het kan uithouden. Niettemin maakt zij mij met hare bidstonden en hare bijbeloefeningen somtijds zenuwachtig.’

- ‘Is freule Steinmetz iemand van die kleur? Dat verwondert mij. Ik zou haar voor eene vrouw van de wereld gehouden hebben.’

- ‘In vele opzigten is zij dat ook; maar hebt gij niet opgemerkt dat zij somtijds geheel en al in

[pagina 220]
[p. 220]

den preektoon vervalt? Mij frappeerde het ten minste, dat zij op ik weet niet welk gezegde van u aanstonds eene zedeles liet volgen.’

- ‘Ik zou het mij ontgeven hebben; doch ja, nu gij er mij aan herinnert, er was iets preekerigs in de manier waarop zij zeide dat ik niet moest toegeven aan het gevoel van teleurgestelde verwachtingen. Houdt zij dikwijls van die kleine sermoenen? Denkt gij dat zij Emma zal willen bekeeren?’

- ‘Heb daar geene vrees voor. Gij hebt zelf kunnen bemerken dat de natuur bij haar boven de leer gaat. Ook moet gij aan mijn oordeel over haar niet te veel waarde hechten. Freule Bertha gaat door voor de goede genius van mijn mans familie, en het zou mij leed doen, indien gij anders over haar dacht. De schuld ligt aan mij. Ik houd niet van vrome menschen.’

- ‘Er is vroom en vroom.’

- ‘Jawel, gelijk er blond en blond of bruin en bruin is. Maar zoo bedoel ik het niet. Met vroom meen ik bekrompen. Freule Steinmetz is eene ongewone, eene voortreffelijke, eene allerliefste oude vrouw; maar denkt gij, indien gij of ik iets deden waarover de domme wereld het hoofd schudde, dat zij het ons vergeven of zich met onze verdediging belasten zou? Maak u daaromtrent geene hersen-

[pagina 221]
[p. 221]

schimmen. Zelden heb ik eene vrouw ontmoet die zoo à cheval is op hetgeen zij hare eeuwige waarheden noemt. En ik bid u, wat zijn eeuwige waarheden? Laat een vooroordeel honderd jaren geduurd hebben, en gij zult menschen vinden, bereid om voor dien waan den marteldood te sterven.’

- ‘Met uw verlof, Lidewyde...’

- ‘Ik weet wat gij zeggen wilt; maar ga met met mij mede, en ik zal u bewijzen dat vergankelijk barège somtijds evenveel waarde heeft als de bovennatuurkunde van freule Bertha. Marcelis, stilhouden bij Made Philidor!’

- ‘Om u te dienen, mevrouw,’ antwoordde Marcelis van den bok, even het hoofd omwendend; en met een sierlijken zwaai reed hij tot vlak voor den stoep van het hem welbekende mode-magazijn.

Zulke dames behoeven zulke koetsiers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken