Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 222]
[p. 222]

Elfde hoofdstuk

- ‘Te veel en te weinig,’ zeide André bij zich zelven, toen hij den volgenden ochtend onder het kleeden, zijne kamer op en neder stapte. ‘Dijk is een zot, beweerde mijn oom, en ik zal niet ontkennen dat daarvan iets aan kan zijn; doch mijn oom had zelf een slag van den molen weg, toen hij met minachting over Lidewyde sprak. Lidewyde is eene vrouw, gelijk er niet vele gevonden worden. Zij toont veel minder humeur dan ik gedacht zou hebben. Dijk schijnt mij toe, geen man voor haar te zijn. Het zal mij benieuwen, welken indruk die dokter op mij maken zal. Wie weet of mijnheer Ruardi niet nog iets anders is als Adriaans boezemvriend? Dat zou komiek

[pagina 223]
[p. 223]

zijn, maar verwonderen zou het mij niet. Lidewyde is juist eene vrouw om een minnaar te hebben. Het eene oogenblik is zij buitengewoon vrij in haar spreken, het andere oogenblik weet zij zich op zulk eene natuurlijke wijze in te houden, dat men er dupe van is. Wie zou gedacht hebben, toen zij gisteren-avond met freule Steinmetz zat te praten, dat zij geene vijf minuten daarna over diezelfde dame zulk een vrijmoedig en, naar mij voorkomt, zulk een juist oordeel vellen zou? Doch met hare schoonheid en haar smaak maakt zij alles goed. Het kleedje, dat zij voor Emma gekocht heeft, is inderdaad een model van bevalligheid, en het was een lieve inval van haar, mij met zich mede te nemen in dat magazijn en mij voor de leus te raadplegen over hetgeen zij kiezen zou. Zij heeft blijkbaar verstand van toilet maken, en alles staat haar goed. Zonder mooijer te zijn dan Emma, is zij toch ook in hare soort eene schoonheid. Zij heeft iets vorstelijks over zich. Emma doet mij denken aan een vergeet-mijnietje, Lidewyde aan eene tulp. Het zou inderdaad grappig zijn, indien tusschen haar en dien dokter de eene of andere relatie bestond. Hij schijnt een jong weduwnaar te zijn met een interessant voorkomen. Bovendien beweert Adriaan dat hij een aardige prater is. Noch het een, noch het ander maakt het minder waarschijnlijk dat Lidewyde iets

[pagina 224]
[p. 224]

met hem heeft. Wij zullen zien. Misschien vind ik dat geheim nog wel uit; en wie drommel weet of Lidewyde's gedienstige geest Sarah...’

Er werd aan de deur getikt.

- ‘Binnen!’ riep André, die niet zoo verdiept geweest was in zijne meditatien, of hij had onder de hand zijn toilet voltooid, zoodat hij zonder schroom voor den bediende kon verschijnen, dien hij meende voor zich te zullen zien.

De deur werd behoedzaam geopend. Het was - de gedienstige geest Sarah met een brief in de hand.

- ‘Mijnheer Dijk heeft mij gelast u dezen brief ter hand te stellen’, zeide zij, ‘en u tevens te verzoeken, indien het u schikt, van middag tusschen tweeën en drieën even bij hem aan het kantoor te komen.’

- ‘Is mijnheer Dijk al naar de stad?’ vroeg André, den brief aannemend en onderwijl een blik op het adres werpend, waarin hij aanstonds de hand van Emma herkende.

- ‘Mijnheer scheen het van ochtend buitengewoon druk te hebben’, antwoordde Sarah. ‘De besteller heeft daareven meer dan een dozijn brieven gebragt, waaronder ook deze was, dien mijnheer in vergissing bijna opengebroken had.’

- ‘Dat bemerk ik’, zeide André lagchend, terwijl

[pagina 225]
[p. 225]

hij den aan de achterzijde half gescheurden enveloppe bezag. ‘Nu, de fondsen zouden er niet door gerezen of gedaald zijn, al had mijnheer Dijk bij ongeluk kennis genomen van den inhoud.’

- ‘Mijnheer Dijk heeft mij ook nog opgedragen u te zeggen,’ vervolgde Sarah, zonder André's opmerking te beantwoorden, ‘dat hij tusschen tweeën en drieën in de stad een bezoek van dokter Ruardi verwacht, en hij van die gelegenheid gebruik wenscht te maken om u aan den dokter voor te stellen.’

- ‘Zeg mij eens, Sarah,’ zeide André, eensklaps van toon veranderend, ‘dokter Ruardi is immers dezelfde persoon, met wien ik u een dezer dagen in den tuin heb zien wandelen?’

Sarah, die tot hiertoe zonder gemaaktheid onafgebroken naar den grond gestaard had, sloeg thans de oogen langzaam op en vestigde op André een blik, dien hij wel belangwekkend vond, maar die hem nogtans niet zeer aangenaam aandeed. Evenwel verdween die ongunstige indruk, toen zich over Sarah's gelaat een glimlach verspreidde; de statige, wellevende glimlach der matrone van goeden huize, zou men gezegd hebben, die zich in stilte vermaakt met een onschuldigen inval.

- ‘Ik wenschte wel, mijnheer,’ zeide zij, ‘dat

[pagina 226]
[p. 226]

gij die vraag niet enkel uit nieuwsgierigheid gedaan hadt.’

- ‘Waarom, Sarah? Mag ik niet nieuwsgierig zijn te weten, of dokter Ruardi en zeker iemand elkander van nabij bestaan?’

- ‘Van mogen of niet mogen is geene spraak, mijnheer; maar indien ik aan uw verlangen voldeed, zou het u aanstonds spijten, door mij ingelicht te zijn. Het is immers waar, dat uwe aanstaande hier zal komen logeren?’

- ‘Mij dunkt, Sarah,’ zeide André, eenigzins geraakt over die vrijpostige wedervraag, ‘dat gij en ik, waar het op nieuwsgierigheid aankomt, elkander niets te verwijten hebben. Nu ja, er is spraak van, dat jufvrouw Visscher eenige dagen ten huize van freule Steinmetz zal komen doorbrengen; maar wat zou dat?’

- ‘Vergeef mij, mijnheer, ik wilde zeggen, dat uw engagement met jufvrouw Visscher het voor u eene onverschillige zaak doet zijn, te weten of niet te weten, wie dokter Ruardi is.’

- ‘Ik bid u, Sarah, laat ons over iets anders spreken. Dokter Ruardi heeft met mijn engagement niets te maken.’

Sarah deed alsof zij wilde vertrekken; André alsof hij gaarne alleen wilde zijn. Doch de een wist nog

[pagina 227]
[p. 227]

niet hetgeen hij verlangde te weten, en de ander moest nog zeggen hetgeen zij op het hart had.

- ‘Ik erken, mijnheer,’ zeide zij, ‘dat mijn toon u ongepast moet voorkomen; doch indien gij wist hoe hartelijk ik aan mevrouw Dijk gehecht ben, zoudt gij mij ongetwijfeld mijne onbescheidenheid ten goede houden.’

- ‘Is mevrouw Dijk dan ook al in de zaak betrokken? Gij wordt hoe langer hoe duisterder, Sarah.’

- ‘Mevrouw Dijk is de hoofdpersoon, mijnheer; doch indien zij kennis droeg van hetgeen ik u thans mededeel, zou ik voor altijd hare genegenheid verbeuren. En hare genegenheid is voor mij alles waard.’

- ‘Hetgeen gij mij thans mededeelt? Gij deelt mij integendeel niets ter wereld mede, en ik vraag mij nog altijd af wat gij eigenlijk zeggen wilt.’

- ‘Belooft gij mij op uw woord van eer, mijnheer Kortenaer, dat hetgeen ik u zeggen zal een diep geheim zal blijven? Dat mevrouw Dijk daarvan nimmer iets bemerken zal?’

- ‘Dat spreekt, Sarah. Maar indien hetgeen ik van u vernemen zal niet duidelijker is dan hetgeen ik tot hiertoe te weten kwam, zal ik voor mevrouw Dijk niet veel te verbergen hebben.’

- ‘Nu dan, dokter Ruardi, .... doch ik kan er

[pagina 228]
[p. 228]

staat op maken, niet waar, dat gij mij niet verklappen zult?’ fluisterde Sarah.

- ‘Wilt gij zeggen dat dokter Ruardi mevrouw Dijk het hof maakt?’

- ‘Wat erger is, mijnheer, hij vervolgt haar met zijne beleefdheden tot in haar eigen huis.’

- ‘Mij dunkt, tegen dat ongerief is kruid gewassen. Aan lastige minnaars wijst men de deur.’

- ‘Doch indien die minnaar de vriend des huizes is? Indien de heer des huizes geen kwaad van hem kan hooren spreken? Indien men geen afkeer, zelfs geene onverschilligheid kan laten blijken, zonder vijandschap te stichten en opspraak te verwekken? Neen, mijnheer Kortenaer, er is maar één middel om mevrouw Dijk van de vervolgingen van dokter Ruardi te verlossen, zonder in de plaats van het eene kwaad een ander en grooter te brouwen.’

- ‘En waarin zou dat middel bestaan?’

- ‘Dat weet ik niet, mijnheer. Of liever, het zou niet baten het u te noemen; en daarom spijt het mij dat gij naar dokter Ruardi gevraagd hebt. Dingen, die niet gebeuren kunnen, al zou men het nog zoo gaarne willen, moet men zich uit het hoofd zetten.’

- ‘Hoor eens, Sarah, mijn eerbied voor mevrouw Dijk is zoo groot, dat ik er mij in verheugen zal,

[pagina 229]
[p. 229]

haar op de eene of andere wijze van dienst te kunnen zijn. Zeg mij uw plan, en ik zal zien.’

- ‘Mijn denkbeeld is onuitvoerbaar, mijnheer, en dat grieft mij het meest. Ik zou willen, dat iemand zich ongemerkt tusschen mevrouw Dijk en dokter Ruardi plaatste; dat mevrouw Dijk in de gelegenheid werd gesteld, hare genegenheid in schijn op iemand anders te vestigen, en zoo te vestigen, dat dokter Ruardi van alle verdere pogingen om haar te behagen voor goed afzag. Doch ik vraag u, wat baat het, u met deze wenschen bekend te maken? Binnen weinige dagen zal jufvrouw Visscher uwe geheele aandacht in beslag nemen; ieder weet hier daarenboven, of zal weldra weten, dat gij geëngageerd zijt; dokter Ruardi zal geen oogenblik dupe zijn van de beleefdheden die mevrouw Dijk voor u zou kunnen hebben, en zoodra gij ons zult hebben verlaten, zal die goede mevrouw haar kruis weder moeten opnemen.’

- ‘Gij hebt gelijk, Sarah: ik kan de dienst, waarvan gij spreekt, onmogelijk bewijzen.’

- ‘Niet waar, mijnheer? Mijn plan is eene hersenschim. Hoe zoudt gij onder de oogen van jufvrouw Visscher, van wie gij doodelijk zijt, den schijn kunnen aannemen alsof tusschen mevrouw Dijk en u iets bestond? Niemand kan zulk eene rol spelen. Het zou

[pagina 230]
[p. 230]

eene onnatuurlijke, eene scheve, eene in alle opzigten valsche verhouding zijn.’

- ‘Dat zou het, Sarah. Eene in alle opzigten valsche verhouding.’

- ‘En waartoe zou het dienen? Al de belanghebbenden zouden u onmiddelijk in de kaart zien.’

- ‘Onmiddelijk.’

- ‘Het zou een komedie zijn zonder knoop, een vervelende roman zonder intrige.’

- ‘Een vervelende roman.’

- ‘Tenzij misschien jufvrouw Visscher er in toestemde, mede te spelen? In dat geval zou de knoop niet onaardig kunnen worden.’

- ‘Jufvrouw Visscher zal zich daartoe nimmer leenen. Zij is een veel te gevoelig en veel te ernstig meisje voor zulk soort van aardigheden.’

- ‘Dat dacht ik wel, mijnheer; en zonder u een kompliment te willen maken, voeg ik er bij: indien zij anders was, zoudt gij haar niet voor uwe aanstaande vrouw gekozen hebben.’

- ‘Zoodat, Sarah?’

- ‘Zoodat ik u verschooning vraag voor mijne dwaze praatjes, mijnheer. Hoe gaarne ik mevrouw Dijk ook van haren vervolger zou willen bevrijden, ik kan het denkbeeld niet verdragen, dat, buiten dokter Ruardi, iemand daardoor eenig leed ondervinden zou.’

[pagina 231]
[p. 231]

- ‘Dat is braaf van u. En mag ik nu eens even zien wat deze brief inhoudt?’

Sarah liet zich gedwee de konversatie opzeggen. Haar doel was bereikt. Met de enquête, die zij zich had voorgenomen in te stellen, behoefde zij niet op eenmaal gereed te komen. Zij wist nu voorshands genoeg van André.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken