Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 223]
[p. 223]

Vijfde hoofdstuk

Hoewel Adriaan Dijk voorwaar geen genie was, zou men hem ten onregte voor een lafaard gehouden hebben, en wie hem in de eenzaamheid had kunnen gadeslaan, toen hij, uit de stad gekomen, Ruardi's briefje vond en zich daarmede naar zijne kamer begaf, zou getroffen zijn geweest door de uitdrukking van vastberadenheid, welke zich eensklaps over zijne gelaatstrekken verspreidde. Eerst stapte hij, met de armen over de borst gekruist, eenige malen het vertrek op en neder, opende toen zijn bureau, waarvan de cylinder naar achteren week, wanneer men het blad bij de knoppen vatte en naar zich toe trok, en zette zich toen met het hoofd in de hand, blijkbaar zon-

[pagina 224]
[p. 224]

der eenig voornemen om thans schrijf- of ander werk te verrigten, peinzend neder in zijn ronden stoel.

‘Gij zijt ijdel,’ zou de wereld hem hebben kunnen toevoegen, en tot staving van dat verwijt had zij zegevierend kunnen wijzen op zijn hunkeren naar een mandaat waarvoor hij niet berekend was. ‘Gij zijt dom,’ kon zij vervolgen, en onder vier oogen zou Lefebvre het haar uit den grond zijns harten hebben nagezegd. ‘Gij zijt veel te goed van vertrouwen,’ kon zij er bijvoegen, en indien Jakob of Sarah uit de school hadden willen klappen, zouden zij hem van de waarheid dier stelling op eene voor zijn gevoel uiterst pijnlijke wijze hebben kunnen overtuigen. Doch juist Ruardi was de man, die hem van elke opkomende achterdocht ten aanzien van Lidewyde telkens genezen had; zoodat zijne eenige fout, in zake van ligtgeloovigheid, hierin bestond, dat hij Ruardi's vriendschap voor eene uitgemaakte zaak hield. Zal men weigeren te erkennen dat die dwaling hem tot eer verstrekte, ook al was hij overigens die hij was? Schranderder lieden dan hij, lieden van wie elk erkent dat hunne handelingen te geener tijd door vaniteit bestuurd werden, zijn dwaas genoeg geweest om ten einde toe aan de goede trouw van sommige personen te gelooven; en het moet nog uitgemaakt

[pagina 225]
[p. 225]

worden, of het beter is, alle menschen zonder onderscheid te verdenken, dan enkelen hunner als het uitgedrukt beeld der welwillendheid aan te merken.

Er rustte op Dijks huwlijksleven een dier sluijers, welke alleen door de dienstboden van Jakobs soort plegen opgeligt te worden. Lidewyde had hem indertijd hare hand geschonken, - ja waarom? omdat zij eene natuurlijke dochter was. Op een leeftijd dat andere jonge meisjes nog naauwlijks de kinderschoenen ontwassen zijn, had het besef van dien toestand haar reeds naar een huwlijk doen verlangen. Zij wilde levenslang aan iemand toebehooren; een eigen naam dragen, gelijk alle andere menschen in haren kring; een eigen huis en eene eigen omgeving bezitten. Die wensch verdrong bij haar destijds al het overige; en toen zij op achttien- of negentienjarigen leeftijd aan Adriaan Dijk verbonden werd, was haar geduld, meende zij, reeds op de uiterste proef gesteld geworden. Wat hem betreft, hare ongemeene, uitheemsche schoonheid had hem eene wijl betooverd, en daarbij was het vragen van hare hand in zijne oogen eene daad van courtoisie, bijna eene heldendaad geweest. Zijne moeder, tegen wie hij van jongs af zeer had opgezien, wier afkeuring hij nog nooit getrotseerd had, was eerst te elfder ure tot berusten gekomen, en het had hem vrij wat

[pagina 226]
[p. 226]

moeite gekost, haar eene vondeling, gelijk zij Lidewyde noemde, als schoondochter te doen erkennen. Doch de vreugde over die zegepraal was slechts van korten duur geweest. Geene drie maanden na zijn huwelijk was tusschen Lidewyde en hem eene onoverkomelijke verwijdering ontstaan; eene dier scheidingen, welke voor het oog der wereld verborgen kunnen blijven, omdat zij haren oorsprong nemen in eene door haar zelve ten toon gedragen koelheid. Weldra zou het zes jaren worden dat Adriaan en Lidewyde voor elkander niets anders geweest waren als twee personen, die in hetzelfde hôtel, ten onregte hun huis genoemd, verschillende appartementen bewoonden.

Het was heden geenszins voor de eerste maal in dat half dozijn jaren dat Adriaan nadacht over hetgeen hij doen zou, indien Lidewyde hem te eeniger tijd openlijk ontrouw werd. In bijzonderheden, wel is waar, had hij daaromtrent nooit iets kunnen vaststellen, omdat de te nemen wraak of de te eischen voldoening zich natuurlijkerwijze zouden moeten regelen naar de omstandigheden, waaronder de beleediging zou plaats hebben. Doch indien hij met zijne wenschen te rade ging, wist hij met genoegzame zekerheid op welke soort van strafoefening, al zou de wereld daarvan dan ook schande spreken, zijne

[pagina 227]
[p. 227]

keus zich vestigen zou; en zelfs zou hij de wapenen hebben kunnen noemen en aanwijzen, waarvan hij zich bij die gelegenheid liefst zou bedienen. In het eerste jaar van zijn huwelijk had hij een gitzwarten Newfoundlander bezeten, aan wien hij om zijne vrolijkheid en hartelijkheid bijzonder gehecht was, en wiens doodvonnis (het dier was sporen van dolheid gaan vertoonen, of was althans eensklaps niet langer te vertrouwen geweest) hij met een verdeeld gemoed onderteekend had. Eerst had hij Marcelis last gegeven, den hond buiten zijne voorkennis te doen afmaken; doch naarmate het oogenblik naderde, waarop hij berekenen kon dat zijn bevel ten uitvoer zou worden gelegd, was de vrees hem gaan bekruipen, dat men het dier meer zou doen lijden dan volstrekt noodig was. Ten slotte was hij naar de stad gereden, had bij een geweermaker den moorddadigsten revolver gekocht, die in 's mans magazijn te vinden was, en had met eigen hand den armen Moor, die roerloos en met bloedroode oogen op eene binnenplaats aan zijne ketting lag, door den kop geschoten. Sedert dien tijd rustte dat wapen achter de kleine kunstig gesloten deur onder den cylinder van zijn bureau, en slechts enkele malen haalde hij het voor den dag, ten einde het te reinigen en in bruikbaren staat te houden. Naast den revolver lag de korte

[pagina 228]
[p. 228]

zweep met den langen en zwaren slag van gevlochten leder, dien hij gewoon was geweest bij zich te steken, wanneer hij met Moor eene verre wandeling ging doen. Niet dat de hond veelvuldig behoefde gekastijd te worden; maar hij was te gelijk een zwemmersbaas en een aartsvijand van wolvee, en indien men onderweg geen ongenoegen krijgen wilde met herders of boeren, was het somtijds zaak hem tot zijnen pligt te roepen. Zoo verleidelijk evenwel konden de ontstelde schapen met hunne dikke lijven en hunne korte pooten niet voor hem uitrennen; zoo breed kon de molenvliet niet zijn, die hij moest overzwemmen om zijnen meester weder in te halen, of op het eerste geluid van Adriaans zweepslag keerde Moor, druipend en hijgend, op zijne zevenmijlssprongen terug.

De vraag of er eene bijzondere predispositie noodig is om te eeniger tijd een doodslager of een beul te worden, dan wel of de aanleg daartoe, zonder onderscheid van individuen, bij alle menschen als kiem wordt aangetroffen, is welligt niet meer dan eene thesis voor de eene of andere debating-club. Predikers der godsdienst hebben herhaaldelijk in den loop der eeuwen het laatste alternatief tot het onderwerp van roerende toespraken gemaakt; het eerste is door moralisten van de physiologische school meermalen

[pagina 229]
[p. 229]

als ruim zoo waarschijnlijk voorgesteld. Doch zoo min die zede- als die godsdienstleeraars zouden in staat zijn geweest Adriaan Dijk de bekentenis te ontlokken, dat, indien een man hem zijne eer ontroofde en zijne vrouw aan dien roof medepligtig was, hij het regt niet hebben zou, Lidewyde voor dat misdrijf te tuchtigen en haren minnaar te dwingen, zich met eigen hand het leven te benemen. Op dat punt koesterde hij eene vastheid van overtuiging, waarvan men beweren kon dat zij aan zinsverbijstering grensde, doch tevens erkennen moest, dat zij de onbeduidendheid van zijn persoon tot op zekere hoogte neutraliseerde. Het eene wapen om hem te vernietigen, het andere om haar te vernederen: van die opvatting was hij niet af te brengen. Dat stond geschreven, meende hij. En aan de regtmatigheid van dat inzigt geloofde hij met dezelfde onverzettelijkheid als een Arabier gelooft dat God groot en Mohammed zijn profeet is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken