Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lidewyde (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lidewyde
Afbeelding van LidewydeToon afbeelding van titelpagina van Lidewyde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.83 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lidewyde

(1868)–Cd. Busken Huet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 230]
[p. 230]

Zesde hoofdstuk

De besteller van het expeditie-kantoor had zijnen pligt kwalijk betracht, of wel de chef van het bureau had aan verstrooidheid geleden. Althans, eerst in den loop van den avond, toen zij van huis was en met André eene wandeling in het Park deed, was het voor Emma bestemde pakje aan haar adres bezorgd geworden.

- ‘Hier is een pakje voor de jufvronw,’ had Floris gezegd, toen hij de lampen was komen opsteken.

- ‘Van wien komt het?’ had freule Bertha gevraagd.

- ‘Dat is er niet bij gezegd,’ had Floris geant-

[pagina 231]
[p. 231]

woord. ‘De man, die het bezorgd heeft, is dezelfde die boodschappen pleegt te doen voor het expeditie-kantoor.’

- ‘Leg het dan maar neder op de jufvrouws plaats,’ had de freule bevolen. ‘De jufvrouw kan elk oogenblik thuis komen.’

Emma kwam, en vond de freule als naar gewoonte bij haar theeblad zitten. Zij zou even naar hare kamer gaan, zeide zij, om zich van haar wandelkostuum te ontdoen; dan kon zij verder rustig beneden blijven en zou zij de freule iets voorlezen.

- ‘Doe dat, lief kind! Hoe meer gij mij mijne oude oogen helpt ontzien, hoe grooter dienst gij mij bewijst. Floris heeft daareven eene kleinigheid voor u binnengebragt, die gij misschien zult willen medenemen naar boven. Ik heb hem gezegd, dat hij het dingje op uwe plaats zou deponeren. Ligt het daar niet?’

- ‘Waar?’ vroeg Emma, die het pakje eerst niet opgemerkt had.

- ‘Voor u, op de tafel.’

- ‘Hoe kan ik zoo onoplettend zijn! Gij bemerkt, freule, dat men jonge oogen niet te spoedig prijzen moet.’

- ‘Nu, nu, gij zult eene aanstaande bruid niet hard vallen, omdat zij kleine distrakties heeft.’

[pagina 232]
[p. 232]

- ‘Staat dat in de Schrift, freule?’ vroeg Emma lagchend.

- ‘Neen, jufvrouw ongeloof, de Schrift bezondigt zich niet aan zulke zwakheden. Dat doen alleen oude vrouwen, die een te goed hart hebben voor de jonge.’

- ‘Mag ik dan even gaan? Binnen vijf minuten ziet gij mij weder hier.’

 

Emma had dien avond aan André niets ongewoons bespeurd. Alleen toen hij reeds afscheid van haar genomen had was haar ingevallen, dat het hartelijker van hem geweest zou zijn, indien hij voor het minst eene poging had aangewend om de wandeling nog een weinig te rekken. Doch ook dat verzuim had haar niet bijzonder getroffen, omdat zij wist dat hij altijd vol bezorgdheid was voor hare gezondheid en hij de avondlucht bepaald schadelijk achtte voor haar gestel. Arm in arm hadden zij tusschen de oude boomen en het jonge plantsoen gedwaald, - van de kiosk, waar muziek gemaakt werd, naar den vijver, en van de hertenkamp terug naar de kiosk. Buitengemeen vertrouwelijk of teeder waren hunne gesprekken niet geweest; daartoe was het dien avond in het Park niet eenzaam genoeg, en hadden zij te vaak zorg moeten dragen, den groet van nieuwe M'sche

[pagina 233]
[p. 233]

bekenden met wedergroeten te beantwoorden. Niettemin had het onderhoud geen oogenblik gekwijnd. Zooveel de gelegenheid het toeliet en met zorgvuldig vermijden van Lidewyde's naam (bij stilzwijgende overeenkomst was tusschen hen in de laatste dagen geene spraak van Lidewyde geweest), hadden zij als van ouds gekeuveld over tijd en toekomst. Toen de duisternis begon te vallen, waren zij den stroom der huiswaarts keerende wandelaars gevolgd, en voor de deur van freule Bertha's woning had André, met een vriendelijk: ‘Tot morgen!’, hare hand eerst zacht gedrukt en daarna gekust.

- ‘Wat beteekent dat?... Van waar komt dat?... Wat zal nu volgen?... Hoe zou hij het verloren,... wie zou het hem ontnomen,... aan wie zou hij het gegeven hebben?... Ach, dat ik niet zien kan!... Floris, Floris, breng licht!’

In de meening, dat het pakje afkomstig was uit een magazijn, waar zij des ochtends eenige kleine emplettes had gedaan, had zij het gedachteloos met zich medegenomen naar hare kamer; en reeds was zij op het punt weder naar beneden te gaan en het aan freule Bertha gegeven woord gestand te doen, toen zij zich herinnerde, niet eenmaal inzage genomen te hebben van hetgeen de oude dame met zooveel trouwhartigheid voor haar in ontvang genomen had.

[pagina 234]
[p. 234]

Zonder licht naar boven geloopen, had zij, half op het gevoel, het pakje nedergelegd op hare schrijftafel; doch de gaslantaarn op de straat brandde helder genoeg om het haar weldra te doen terugvinden. Zij beproefde, of welligt de hand van schrijver of schrijfster op het adres haar de herkomst van het gezondene zou kunnen doen raden; want het pakje scheen van buiten de stad te komen, of was althans anders en zorgvuldiger gesloten dan met gewone bezendingen uit winkels het geval pleegt te zijn. Doch het schrift was te fijn, en zij onderscheidde alleen de aanvangletters van haar eigen naam en voornaam. Eerst toen zij drie of vier malen haar schaartje gebruikt, het bindgaren doorgeknipt en het eene papier voor, het andere na verwijderd had, ontwaarde zij, dat die windselen alleen hadden moeten dienen om haar zoo lang mogelijk naar een klein rond voorwerp te doen zoeken, hetwelk nogmaals in een papier gewikkeld was. Zij betastte het, en ofschoon zij nog niet wist wat het was, begon haar hart eensklaps sneller te kloppen en bekroop haar een geheime angst. Zij zou gezworen hebben, dat het voorwerp, hetwelk zij in de hand hield, haar eenmaal in eigendom had toebehoord; dat zij het honderd malen had aanschouwd; het jaren achtereen, aan een fijn zwart koord bevestigd, om haren hals gedragen had. Doch

[pagina 235]
[p. 235]

hoe kon het medaljon, hetwelk zij eenige dagen geleden aan André had geschonken, en dat hij plegtig beloofd had, levenslang te zullen bewaren als een onderpand van hare liefde, zich eensklaps in dit pakje bevinden? Moedig verbandde zij elke gedachte, welke op nieuw eene schaduw zou hebben kunnen werpen op André's karakter; en zelfs toen zij met bevende vingers het laatste papier, dat dunner en buîgzamer was dan een der vorige, opengevouwen had; met onbedriegelijke zekerheid haar eigen geschenk herkende; als eene gejaagde het vertrek op en neder liep, om licht roepend en in hare radeloosheid de middelen niet vindend om het zich zelve te verschaffen, - zelfs toen geloofde zij nog aan eene dier duizend gunstige mogelijkheden, wier naam zelfbedrog of misverstand is.

Eindelijk vond zij op den schoorsteenmantel, achter eene candelabre, het porseleinen doosje dat tot bergplaats voor de lucifers diende. Den vorigen avond had zij het zelve daar nedergezet, en in elke andere omstandigheid zou zij het onmiddelijk teruggevonden hebben. Doch met het licht kwam wel de waarheid, maar niet de vrede. Aan de binnenzijde toch van het glanzig blad, waarin vaardige vingeren waren aangevangen het medaljon te vouwen, stonden in het Fransch eenige woorden geschreven, die naauwlijks

[pagina 236]
[p. 236]

voor tweederlei uitlegging vatbaar schenen te zijn. Reeds voor zij er in geslaagd was eene bougie te ontsteken, had de gladheid en fijnheid van dat papier Emma's aandacht getrokken; en meer nog dan zijne schitterend witte kleur of zijne satijnachtige oppervlakte, de verveine-geur die het verspreidde. Zij bedroog zich niet. Eau-de-verveine was Lidewyde's gelief koosde parfumerie, en het fraaije blad papier was afkomstig uit Lidewyde's buvard. Ook had Lidewyde de moeite niet genomen, haar schrift, dat zeer elegant en tegelijk zeer eigenaardig was, onkenbaar te maken. Recueilli sur le cœur d'un charmant infidèle, luidden de fransche woorden, bestemd om naar het medaljon te verwijzen; en die woorden waren geschreven met dezelfde vaste en loopende hand als het briefje, waarin Lidewyde Emma verzocht had, Belvedere voor eene wijl met Soekabrenti te verwisselen. Emma bezat dat briefje nog. Het lag in hare schrijfportefeuille; en de overeenkomst van het eene handschrift met het andere maakte elk verder onderzoek overbodig. Ten overvloede prijkte Lidewyde's voorletter, gevat in het schild van een gestempeld fantasiewapen, bovenaan links op den brief zoowel, als op het nu ontvangen biljet.

Hoe overtuigend dit alles ook was, duurde het eene poos alvorens Emma zich van het aan haar ge-

[pagina 237]
[p. 237]

pleegd verraad ten volle bewust werd. Welk leed had zij ooit aan Lidewyde berokkend, dat Lidewyde haar aldus naar het hart stak? Wat kon het Lidewyde schelen, hoe het André's bruid verging, mits André haar toebehoorde?... Doch bij het doen dier laatste vraag, waarin tot tweemalen toe de naam van André voorkwam, overmeesterde haar op nieuw het gevoel der doodelijke zekerheid. Lidewyde moest zelve weten hoe zij haar gedrag verantwoorden kon. Zij, Emma, was daarvoor niet aansprakelijk. Van zulke vrouwen en zulke hartstogten kon zij zich geene voorstelling vormen. Doch hoe kwam Lidewyde in het bezit van André's medaljon? Emma kon niet gelooven dat bij het haar geschonken zou hebben. Het lag niet in zijnen aard, meende zij, opzettelijk trouweloos te zijn; en daarin oordeelde zij juist. Doch wat lag dan wèl in zijnen aard? Nog den vorigen dag had hij haar verhaald, welken hoogen prijs hij stelde op het hem dien zekeren ochtend door haar geschonken verzoeningsteeken; hoe weldadig het hem had aangedaan, aldus door haar bejegend te zijn; dat zij de teederste en de edelmoedigste van alle bruiden was, en hij haar medaljon nacht en dag op zijne borst droeg. En zij, toen hij haar edelmoedig genoemd en daardoor zijdelings bekend had, dat door hem aanleiding was gegeven tot het gerezen misver-

[pagina 238]
[p. 238]

stand, zij had niet voor hem willen onderdoen in openhartigheid, maar had het geheim der aan zijn oog onttrokken teekening, - met welk een ijver en welk eene droefheid zij had zitten arbeiden aan hare aquarel; hoe zij daarbij gestadig aan hem gedacht, en welke noodlottige voorstellingen hare fantasie aan de donkerroode kleur der al de andere rozen overschaduwende François Premier verbonden had, - eerlijk opgebiecht. Was er dan wel een naam te vinden voor André's, gedrag? Slechts op ééne wijze was het medaljon uit zijn bezit in dat van Lidewyde kunnen overgaan; en wanneer Emma bedacht, wat daartoe noodig was geweest, verkreeg de eerste indruk weder de bovenhand en ontsnapte haar op nieuw de kreet waarmede zij Lidewyde's briefje van zich af- en op den grond geworpen had: ‘Afschuwelijk!’

Zij was te lang boven gebleven om geheel en al zonder verontschuldiging in de tegenwoordigheid van freule Bertha te kunnen verschijnen; doch indien zij slechts eenmaal beneden was, meende zij, zou haar wel het een of ander invallen tot verklaring van haar gedrag. Intusschen was het in den gang, dien zij volgen moest om den trap te bereiken, geheel en al duister geworden; en ten einde niet te struikelen, of zich niet aan de ouderwetsche gebeeldhouwde linnen-

[pagina 239]
[p. 239]

kast te stooten, wier vooruitspringende voet schier de helft van het portaal besloeg, nam zij den kandelaar mede, bij wiens schijnsel zij Lidewyde's schrift ontcijferd had. Bij het afgaan van den trap viel, door het wankelen van haren tred, een groote droppel was op de bovenzijde van hare hand; doch zij bemerkte dit eerst, toen het heete vocht reeds gestolten en strak geworden was.

Hoe zwak freule Bertha's oogen bij avond ook waren, zij bespeurde weldra aan Emma's voorkomen, en begreep uit het onwaarschijnlijke der door haar aangevoerde redenen, dat haar iets ongewoons en onaangenaams was wedervaren. Zoo lang evenwel Emma haar daaromtrent geene opheldering gaf, meende zij den schijn te moeten aannemen, alsof zij zonder bevreemding de aangekondigde vijf minuten zich had zien verlengen tot een uur. Om te toonen hoe gevoelig zij voor die bescheidenheid was, nam Emma het boek ter hand, waaruit zij beloofd had, de freule te zullen voorlezen. De eerste bladzijde ging goed; de tweede dragelijk. Doch van lieverlede werd hare stem onvaster, en toen zij de derde bladzijde nog ten einde brengen moest, snikte zij zoo luid en zoo hartstogtelijk, dat hare hoorderes de schepen der diskretie moedig in brand stak.

- ‘Kom hier, lief kind,’ zeide freule Bertha,

[pagina 240]
[p. 240]

de armen naar haar uitbreidend, ‘kom hier en zeg mij wat u kwelt.’

Alles kon Emma de oude dame niet mededeelen; ten minste niet op eenmaal. En dat wilde zij ook niet. Er viel, ten bate van André, een wanhopige schijn te bewaren, en aan die verpligting mogt niet te kort gedaan worden. Doch wat het ongelukkige meisje ook achterhield en de brave freule ook raden moest, - toen zij elkander ‘goeden nacht’ kusten, geloofde geen van beiden dat die wensch in vervulling zou gaan. Wakker liggen; de trage uren tellen; zich nu het een dan het ander in het hoofd halen; het gelaat in de kussens verbergen met het stellige voornemen om te gaan slapen; geene minuut later weder overeind zitten om nogmaals en vruchteloos een nieuw antwoord op de oude vragen te zoeken; het aanbreken van den dag verbeiden, en nogtans weten, dat ook het rijzend licht niet in staat zal zijn de benaauwende schaduwen te verdrijven, - zoo zal het wezen, dacht de vrouw van leeftijd; daarop zal het nederkomen, voorspelde zich het jonge meisje. En met een hart vol zorgen, - vlijmende zorgen, waarmede hier beneden alleen de vriendschap en de liefde teisteren, - begaven beiden zich naar hare slaapkamers.

[pagina 241]
[p. 241]

Sommige nachten zijn zoo droog als de Noctes Haganae van onverschillig welken rector der latijnsche scholen in het 's Gravehage der 18de eeuw; andere zoo amusant als de Florentinische van dokter Ruardi's lievelingsauteur. Doch zoo min in het leven als in de litteratuur is alles òf grappig òf vervelend. In beiden doet ook de weemoed zijne regten gelden; en het is voor de bedroefden, - voor hen en voor haar die in Emma's geval verkeeren, toen zelfs de ten hemel geslagen blik van bet Ecce Homo-beeld, waarop in het fantastisch uur haar slapeloos oog zich vestigde, geen antwoord gaf op de vraag, waarom André haar bedrogen had, - voor haar en voor hen is het, dat Musset in eene zijner Nuits die strofe vol zuchten en tranen gedicht heeft:

 
Partout où j'ai voulu dormir,
 
Partout où j'ai voulu mourir,
 
Partout où j'ai touché la terre,
 
Sur ma route est venu s'asseoir
 
Un malheureux vêtu de noir
 
Qui me regardait comme un frère.

Dat lied der eenzaamheid, Emma zou het dien nacht gezongen hebben, indien elke andere aandrift voor haar op dat oogenblik niet natuurlijker geweest was dan die tot zingen. Zij dacht aan niets als aan

[pagina 242]
[p. 242]

hare laatste wandeling met André in het Park. Wie haar toen had willen diets maken dat de man, in wiens arm de hare rustte, weinige uren later door eene andere vrouw zou worden verwelkomd, - zij had hem een lasteraar genoemd. Ware de onbescheidene zelfzuchtig genoeg geweest, door het aanvoeren van bewijzen zich te willen zuiveren van die blaam, - de minste menschen kunnen het denkbeeld verdragen, voor logenaars te worden aangezien, en wanneer zij kiezen moeten tusschen hunne eigene regtvaardiging en uwe smart vergeten zij ligt de voorschriften der edelmoedigheid, - niet-alleen zou zij uit kieschheid geweigerd hebben toe te luisteren, maar de aantijging zou bij haar zijn afgestuit op een stalen ongeloof. Hoe jammerlijk was haar vertrouwen beschaamd geworden! Hetgeen toen monsterachtig zou geluid hebben, was nu eene werkelijkheid. Zij waakte, zij schreide, zij bad, zij bragt de handen aan hare slapen om niet waanzinnig te worden van verdriet, - terwijl Lidewyde's vingeren met de lokken van haren bruidegom speelden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken